Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. winkel:
  2. winkelen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de winkel de neerlandés a español

winkel:

winkel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de winkel (winkelzaak; zaak)
    la cosa; el comercio; la operación comercial; el acuerdo; el caso

Translation Matrix for winkel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
acuerdo winkel; winkelzaak; zaak accoord; accorderen; afkondiging; afspraak; afspreken; akkoord; arrangement; articulatie; band; beslechting; binding; bond; bondgenootschap; compromis; contract; decreet; evenbeeld; federatie; gemeenschappelijkheid; goedkeuring; instemming; liga; overeenkomst; overeenstemming; pact; regeling; schikking; toestemming; uitspraak; uitvaardiging; unie; verbond; verdrag; vergelijk; vonnisvelling
caso winkel; winkelzaak; zaak aanvraag; casus; contract; evenement; gebeurtenis; geval; incident; kwestie; naamval; taak; zaak; zaakje
comercio winkel; winkelzaak; zaak bedrijf; commercie; goederenhandel; handel; handelsverkeer; handelswaar; industrie; klandizie; kleine onderneming; koophandel; koopwaar; markt; negotie; nering; tak van nijverheid; toko; waar; winkelbedrijf; zaak
cosa winkel; winkelzaak; zaak aangelegenheid; affaire; artikel; ding; geval; goed; goedje; item; kwestie; materiaal; object; spul; voorwerp; zaak
operación comercial winkel; winkelzaak; zaak deal; transactie; zaak

Palabras relacionadas con "winkel":

  • winkelen, winkels, winkeltje, winkeltjes

Definiciones relacionadas de "winkel":

  1. gebouw waar je dingen kunt kopen1
    • ze hebben een groentewinkel1

Wiktionary: winkel

winkel
noun
  1. plaats waar koopwaar wordt verkocht

Cross Translation:
FromToVia
winkel tienda; negocio; comercio shop — establishment that sells goods
winkel tienda boutiquemagasin, partie de façade du rez-de-chaussée d’une maison consacrée à un commerce de détail ou, à la fois, à la fabrication et à la vente.
winkel tienda magasin — commerce|nocat=1 boutique plus ou moins considérable, où l’on vendre des marchandises, en gros ou au détail.

winkelen:

winkelen verbo (winkel, winkelt, winkelde, winkelden, gewinkeld)

  1. winkelen (boodschappen doen; inkopen; inslaan; inkopen doen)

Conjugaciones de winkelen:

o.t.t.
  1. winkel
  2. winkelt
  3. winkelt
  4. winkelen
  5. winkelen
  6. winkelen
o.v.t.
  1. winkelde
  2. winkelde
  3. winkelde
  4. winkelden
  5. winkelden
  6. winkelden
v.t.t.
  1. heb gewinkeld
  2. hebt gewinkeld
  3. heeft gewinkeld
  4. hebben gewinkeld
  5. hebben gewinkeld
  6. hebben gewinkeld
v.v.t.
  1. had gewinkeld
  2. had gewinkeld
  3. had gewinkeld
  4. hadden gewinkeld
  5. hadden gewinkeld
  6. hadden gewinkeld
o.t.t.t.
  1. zal winkelen
  2. zult winkelen
  3. zal winkelen
  4. zullen winkelen
  5. zullen winkelen
  6. zullen winkelen
o.v.t.t.
  1. zou winkelen
  2. zou winkelen
  3. zou winkelen
  4. zouden winkelen
  5. zouden winkelen
  6. zouden winkelen
diversen
  1. winkel!
  2. winkelt!
  3. gewinkeld
  4. winkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

winkelen [znw.] sustantivo

  1. winkelen
    la ir de tiendas

Translation Matrix for winkelen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
ir de tiendas winkelen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
hacer compras boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
ir de compras boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
salir de compras boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
- boodschappen doen

Palabras relacionadas con "winkelen":


Wiktionary: winkelen


Cross Translation:
FromToVia
winkelen ir de compras shop — to visit shops

Traducciones relacionadas de winkel