Neerlandés

Traducciones detalladas de bezoek de neerlandés a francés

bezoek:

bezoek [het ~] sustantivo

  1. het bezoek (visite; aanloop)
    la visite; la visite à domicile

Translation Matrix for bezoek:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
visite aanloop; bezoek; visite bezichtigen; bezichtiging; doktersbezoek; huisbezoek; opwachting; visitatie; ziekenbezoek
visite à domicile aanloop; bezoek; visite doktersbezoek; huisbezoek; ziekenbezoek

Palabras relacionadas con "bezoek":

  • bezoekje, bezoekjes

Sinónimos de "bezoek":


Definiciones relacionadas de "bezoek":

  1. de mensen die naar iemand toe gaan1
    • het bezoek bleef niet lang1
  2. het naar iemand toe gaan1
    • we gaan op bezoek bij Ahmed1

Wiktionary: bezoek

bezoek
noun
  1. het bezoeken
  2. de personen die op visite zijn of komen
bezoek
noun
  1. Action d’aller voir quelqu’un par civilité ou par devoir. (Sens général).

Cross Translation:
FromToVia
bezoek visite call — social visit
bezoek compagnie company — social visitors
bezoek visite Besuch — vorübergehendes Aufsuchen des Aufenthaltsorts einer Person, vorübergehendes Aufsuchen eines Gebäudes oder einer Institution auf eigene Initiative
bezoek visiteur Besuch — Person oder Personen, die [1] tätigen

bezoeken:

bezoeken verbo (bezoek, bezoekt, bezocht, bezochten, bezocht)

  1. bezoeken (op bezoek komen; langskomen; voorbijkomen; )
    rendre visite; passer; rendre visite à; aller voir; fréquenter; faire une invasion; consulter; envahir; chercher; pénétrer dans; s'informer
    • passer verbo (passe, passes, passons, passez, )
    • aller voir verbo
    • fréquenter verbo (fréquente, fréquentes, fréquentons, fréquentez, )
    • consulter verbo (consulte, consultes, consultons, consultez, )
    • envahir verbo (envahis, envahit, envahissons, envahissez, )
    • chercher verbo (cherche, cherches, cherchons, cherchez, )
    • s'informer verbo
  2. bezoeken (op visite gaan; langskomen; voorbijkomen; )
    rendre visite; aller voir; passer voir; fréquenter
    • aller voir verbo
    • passer voir verbo
    • fréquenter verbo (fréquente, fréquentes, fréquentons, fréquentez, )

Conjugaciones de bezoeken:

o.t.t.
  1. bezoek
  2. bezoekt
  3. bezoekt
  4. bezoeken
  5. bezoeken
  6. bezoeken
o.v.t.
  1. bezocht
  2. bezocht
  3. bezocht
  4. bezochten
  5. bezochten
  6. bezochten
v.t.t.
  1. heb bezocht
  2. hebt bezocht
  3. heeft bezocht
  4. hebben bezocht
  5. hebben bezocht
  6. hebben bezocht
v.v.t.
  1. had bezocht
  2. had bezocht
  3. had bezocht
  4. hadden bezocht
  5. hadden bezocht
  6. hadden bezocht
o.t.t.t.
  1. zal bezoeken
  2. zult bezoeken
  3. zal bezoeken
  4. zullen bezoeken
  5. zullen bezoeken
  6. zullen bezoeken
o.v.t.t.
  1. zou bezoeken
  2. zou bezoeken
  3. zou bezoeken
  4. zouden bezoeken
  5. zouden bezoeken
  6. zouden bezoeken
diversen
  1. bezoek!
  2. bezoekt!
  3. bezocht
  4. bezoekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezoeken:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aller voir aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen
chercher aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen afhalen en meenemen; afzoeken; naslaan; naspeuren; nasporen; om zich heen kijken; onderzoeken; ophalen; oppikken; opzoeken; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; rondzien; struinen; zich oriënteren; zien te vinden; zoeken
consulter aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen consulteren; naslaan; opzoeken; raadplegen; ruggespraak houden
envahir aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen binnen gaan; binnendringen; binnenmarcheren; binnentrekken; binnenvallen; doordringen; haven binnenvaren; indringen; invallen; naar binnen vallen; onder gezag brengen; onderwerpen; onverwachts langskomen; overbluffen; overdonderen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; penetreren; zich meester maken van
faire une invasion aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen binnendringen; binnenvallen; doordringen; invallen; penetreren
fréquenter aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen frequenteren; omgaan; omgaan met; optrekken; verkeren
passer aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen aangeven; aanlopen; aanreiken; aantrekken; aflopen; besteden; dichttrekken; doorbrengen; doordrukken; doorheen reizen; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; dwars oversteken; erdoor komen; geven; inhalen; komen aanlopen; oversteken; passeren; reiken; reizen door; schenken; slijten; toestoppen; vergaan; verlenen; verlopen; verstrekken; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijrijden; voorbijvaren
passer voir aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen binnenwippen; overwippen
pénétrer dans aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen betreden; binnendringen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenmarcheren; binnenstappen; binnentreden; binnentrekken; binnenvallen; haven binnenvaren; indringen; infiltreren; ingaan; invallen; penetreren; zich binnenwroeten; zich binnenwurmen
rendre visite aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen
rendre visite à aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen opwachting maken
s'informer aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen bestuderen; informeren; lezen; naslaan; naspeuren; nasporen; navorsen; navraag doen; navragen; opzoeken
- opzoeken

Sinónimos de "bezoeken":


Definiciones relacionadas de "bezoeken":

  1. bij hem op visite gaan1
    • we hebben gisteren onze familie bezocht1

Wiktionary: bezoeken

bezoeken
verb
  1. bij iemand langsgaan of langskomen
bezoeken
verb
  1. aller souvent dans un lieu.
  2. fréquenter quelqu’un que l'on suppose de mauvaise influence ou sur laquelle on exerce une mauvaise influence. — note On dit aussi intransitivement.
  3. désuet|fr aller voir quelqu’un chez lui sans séjourner.

Cross Translation:
FromToVia
bezoeken visiter call — to pay a social visit
bezoeken visiter visit — to go and meet (someone)
bezoeken aller voir besuchen — jemanden aufsuchen, um mit ihm eine Weile zusammen sein zu können

Traducciones relacionadas de bezoek