Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. schoonmaken:
  2. schoonmaak:
  3. schoon maken:
  4. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de schoonmaken de neerlandés a francés

schoonmaken:

schoonmaken verbo (maak schoon, maakt schoon, maakte schoon, maakten schoon, schoongemaakt)

  1. schoonmaken (zuiveren; reinigen; schoonpoetsen)
    nettoyer; purifier; laver; épurer; nettoyer à fond; purger; récurer; éponger
    • nettoyer verbo (nettoie, nettoies, nettoyons, nettoyez, )
    • purifier verbo (purifie, purifies, purifions, purifiez, )
    • laver verbo (lave, laves, lavons, lavez, )
    • épurer verbo (épure, épures, épurons, épurez, )
    • purger verbo (purge, purges, purgeons, purgez, )
    • récurer verbo (récure, récures, récurons, récurez, )
    • éponger verbo (éponge, éponges, épongeons, épongez, )
  2. schoonmaken (uitmesten; opruimen; reinigen; uitruimen)

Conjugaciones de schoonmaken:

o.t.t.
  1. maak schoon
  2. maakt schoon
  3. maakt schoon
  4. maken schoon
  5. maken schoon
  6. maken schoon
o.v.t.
  1. maakte schoon
  2. maakte schoon
  3. maakte schoon
  4. maakten schoon
  5. maakten schoon
  6. maakten schoon
v.t.t.
  1. heb schoongemaakt
  2. hebt schoongemaakt
  3. heeft schoongemaakt
  4. hebben schoongemaakt
  5. hebben schoongemaakt
  6. hebben schoongemaakt
v.v.t.
  1. had schoongemaakt
  2. had schoongemaakt
  3. had schoongemaakt
  4. hadden schoongemaakt
  5. hadden schoongemaakt
  6. hadden schoongemaakt
o.t.t.t.
  1. zal schoonmaken
  2. zult schoonmaken
  3. zal schoonmaken
  4. zullen schoonmaken
  5. zullen schoonmaken
  6. zullen schoonmaken
o.v.t.t.
  1. zou schoonmaken
  2. zou schoonmaken
  3. zou schoonmaken
  4. zouden schoonmaken
  5. zouden schoonmaken
  6. zouden schoonmaken
en verder
  1. ben schoongemaakt
  2. bent schoongemaakt
  3. is schoongemaakt
  4. zijn schoongemaakt
  5. zijn schoongemaakt
  6. zijn schoongemaakt
diversen
  1. maak schoon!
  2. maakt schoon!
  3. schoongemaakt
  4. schoonmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schoonmaken [het ~] sustantivo

  1. het schoonmaken (schoonmaak; reinigen; reiniging; )
    le nettoyage; le ménage; le rangement
  2. het schoonmaken (reiniging; schoonmaak; reinigen; )
    le nettoyage; l'épuration; la purification

Translation Matrix for schoonmaken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
ménage kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering familie; gezin; huisgezin; huishouden; huishouding; schoonmaakwerk; schrobben
nettoyage kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering boenwerk; reinigen; schoonmaakwerk; schrobben; verwijderen; wassen; wassing
purification kuis; kuising; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering loutering
rangement kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering arrangement; indeling; opstelling; ordenen; ordening; rangschikken; rangschikking; schikken; schikking
épuration kuis; kuising; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering loutering; zuiveringsactie
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
laver reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren afboenen; afschrobben; afspoelen; boenen; dechargeren; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; onschuldig verklaren; reinigen; schoonboenen; schoonschrobben; schoonwassen; schrobben; uitwassen; vrijpleiten; vrijspreken; wassen; zuiveren
nettoyer reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren afboenen; afdekken; afnemen; afruimen; afschrobben; afstoffen; bergen; boenen; dweilen; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; knaphouden; kuisen; loskrijgen; losmaken; lostornen; louteren; nethouden; opdweilen; opruimen; opschonen; reinigen; schoon maken; schoonboenen; schoonhouden; schoonschrobben; schrobben; stoffen; tornen; uithalen; uittrekken
nettoyer à fond opruimen; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; uitmesten; uitruimen; zuiveren loskrijgen; losmaken; lostornen; stalmesten; tornen; uithalen; uittrekken
purger reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; laxeren; louteren; purgeren; reinigen
purifier reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen
récurer reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren
éponger reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren afvegen; afwissen
épurer reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; raffineren; reinigen; veredelen; verfijnen
- reinigen

Palabras relacionadas con "schoonmaken":


Sinónimos de "schoonmaken":


Antónimos de "schoonmaken":


Definiciones relacionadas de "schoonmaken":

  1. het vuil eraf halen, wassen of poetsen1
    • Wijna heeft mijn huis schoongemaakt1
  2. weghalen wat niet lekker is1
    • hij heeft de groente schoongemaakt1

Wiktionary: schoonmaken

schoonmaken
Cross Translation:
FromToVia
schoonmaken poutzer; nettoyer clean — (transitive) to remove dirt from a place or object
schoonmaken nettoyer clean — (intransitive) to make things clean

schoonmaken forma de schoonmaak:


schoon maken:

schoon maken verbo (maak schoon, maakt schoon, maakte schoon, maakten schoon, schoon gemaakt)

  1. schoon maken
    nettoyer
    • nettoyer verbo (nettoie, nettoies, nettoyons, nettoyez, )

Conjugaciones de schoon maken:

o.t.t.
  1. maak schoon
  2. maakt schoon
  3. maakt schoon
  4. maken schoon
  5. maken schoon
  6. maken schoon
o.v.t.
  1. maakte schoon
  2. maakte schoon
  3. maakte schoon
  4. maakten schoon
  5. maakten schoon
  6. maakten schoon
v.t.t.
  1. heb schoon gemaakt
  2. hebt schoon gemaakt
  3. heeft schoon gemaakt
  4. hebben schoon gemaakt
  5. hebben schoon gemaakt
  6. hebben schoon gemaakt
v.v.t.
  1. had schoon gemaakt
  2. had schoon gemaakt
  3. had schoon gemaakt
  4. hadden schoon gemaakt
  5. hadden schoon gemaakt
  6. hadden schoon gemaakt
o.t.t.t.
  1. zal schoon maken
  2. zult schoon maken
  3. zal schoon maken
  4. zullen schoon maken
  5. zullen schoon maken
  6. zullen schoon maken
o.v.t.t.
  1. zou schoon maken
  2. zou schoon maken
  3. zou schoon maken
  4. zouden schoon maken
  5. zouden schoon maken
  6. zouden schoon maken
en verder
  1. ben schoon gemaakt
  2. bent schoon gemaakt
  3. is schoon gemaakt
  4. zijn schoon gemaakt
  5. zijn schoon gemaakt
  6. zijn schoon gemaakt
diversen
  1. maak schoon!
  2. maakt schoon!
  3. schoon gemaakt
  4. schoon makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schoon maken:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
nettoyer schoon maken afboenen; afdekken; afnemen; afruimen; afschrobben; afstoffen; bergen; boenen; dweilen; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; knaphouden; kuisen; loskrijgen; losmaken; lostornen; louteren; nethouden; opdweilen; opruimen; opschonen; reinigen; schoonboenen; schoonhouden; schoonmaken; schoonpoetsen; schoonschrobben; schrobben; stoffen; tornen; uithalen; uittrekken; zuiveren

Traducciones relacionadas de schoonmaken