Neerlandés

Traducciones detalladas de aanrekenen de neerlandés a francés

aanrekenen:

aanrekenen verbo (reken aan, rekent aan, rekende aan, rekenden aan, aangerekend)

  1. aanrekenen (iemand iets verwijten; kwalijk nemen; aanwrijven)
    blâmer; reprocher; critiquer; réprouver; avoir à redire; en vouloir à quelqu'un
    • blâmer verbo (blâme, blâmes, blâmons, blâmez, )
    • reprocher verbo (reproche, reproches, reprochons, reprochez, )
    • critiquer verbo (critique, critiques, critiquons, critiquez, )
    • réprouver verbo (réprouve, réprouves, réprouvons, réprouvez, )
  2. aanrekenen (beschuldigen; verwijten; voorhouden; )
    reprocher; condamner; blâmer; réprimander; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; vitupérer; avoir de la rancune; critiquer; avoir de la rancoeur
    • reprocher verbo (reproche, reproches, reprochons, reprochez, )
    • condamner verbo (condamne, condamnes, condamnons, condamnez, )
    • blâmer verbo (blâme, blâmes, blâmons, blâmez, )
    • réprimander verbo (réprimande, réprimandes, réprimandons, réprimandez, )
    • déshonorer verbo (déshonore, déshonores, déshonorons, déshonorez, )
    • vitupérer verbo (vitupère, vitupères, vitupérons, vitupérez, )
    • critiquer verbo (critique, critiques, critiquons, critiquez, )
  3. aanrekenen
    imputer qc à qn; reprocher
    • reprocher verbo (reproche, reproches, reprochons, reprochez, )

Conjugaciones de aanrekenen:

o.t.t.
  1. reken aan
  2. rekent aan
  3. rekent aan
  4. rekenen aan
  5. rekenen aan
  6. rekenen aan
o.v.t.
  1. rekende aan
  2. rekende aan
  3. rekende aan
  4. rekenden aan
  5. rekenden aan
  6. rekenden aan
v.t.t.
  1. heb aangerekend
  2. hebt aangerekend
  3. heeft aangerekend
  4. hebben aangerekend
  5. hebben aangerekend
  6. hebben aangerekend
v.v.t.
  1. had aangerekend
  2. had aangerekend
  3. had aangerekend
  4. hadden aangerekend
  5. hadden aangerekend
  6. hadden aangerekend
o.t.t.t.
  1. zal aanrekenen
  2. zult aanrekenen
  3. zal aanrekenen
  4. zullen aanrekenen
  5. zullen aanrekenen
  6. zullen aanrekenen
o.v.t.t.
  1. zou aanrekenen
  2. zou aanrekenen
  3. zou aanrekenen
  4. zouden aanrekenen
  5. zouden aanrekenen
  6. zouden aanrekenen
diversen
  1. reken aan!
  2. rekent aan!
  3. aangerekend
  4. aanrekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanrekenen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
avoir de la rancoeur aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien; wrok koesteren; wrokken
avoir de la rancune aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien; wrok koesteren; wrok voelen; wrok voelen tegen; wrokken
avoir à redire aanrekenen; aanwrijven; iemand iets verwijten; kwalijk nemen aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
blâmer aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanmerken; aanwrijven; afkeuren; berispen; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; terechtwijzen; vermanen; veroordelen; voor de voeten gooien
condamner aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; afkeuren; afstemmen; afwijzen; berechten; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verdoemen; veroordelen; veroordelen tot de hel; vervolgen; verwerpen; vonnissen; voor de voeten gooien
critiquer aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanmerken; aanmerking maken; aanwrijven; afkeuren; afkraken; beoordelen; beschuldigen; blameren; goed- of afkeuren; hekelen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; katten; kraken; kritiseren; kwalijk nemen; laken; nadragen; veroordelen; vitten; voor de voeten gooien
déshonorer aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; onteren; ontwijden; schandaliseren; voor de voeten gooien
en vouloir à quelqu'un aanrekenen; aanwrijven; iemand iets verwijten; kwalijk nemen aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien; wrok koesteren; wrokken
imputer qc à qn aanrekenen
jeter quelque chose aux pieds de aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
reprocher aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
réprimander aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanmerken; aanwrijven; beknorren; berispen; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; terechtwijzen; uitbrander geven; vermanen; voor de voeten gooien; waarschuwen
réprouver aanrekenen; aanwrijven; iemand iets verwijten; kwalijk nemen aanwrijven; afkeuren; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; ongeschikt verklaren; verdoemen; veroordelen; veroordelen tot de hel; vonnissen; voor de voeten gooien
vitupérer aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden afgeven op; beschimpen; hekelen

Traducciones relacionadas de aanrekenen