Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de afdragen de neerlandés a francés

afdragen:

afdragen verbo (draag af, draagt af, droeg af, droegen af, afgedragen)

  1. afdragen (overdragen aan)
    transmettre
    • transmettre verbo (transmets, transmet, transmettons, transmettez, )
  2. afdragen (verslijten; slijten; verteren)
    se corroder; user; consommer; se consumer; s'user
    • se corroder verbo
    • user verbo (use, uses, usons, usez, )
    • consommer verbo (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • se consumer verbo
    • s'user verbo

Conjugaciones de afdragen:

o.t.t.
  1. draag af
  2. draagt af
  3. draagt af
  4. dragen af
  5. dragen af
  6. dragen af
o.v.t.
  1. droeg af
  2. droeg af
  3. droeg af
  4. droegen af
  5. droegen af
  6. droegen af
v.t.t.
  1. heb afgedragen
  2. hebt afgedragen
  3. heeft afgedragen
  4. hebben afgedragen
  5. hebben afgedragen
  6. hebben afgedragen
v.v.t.
  1. had afgedragen
  2. had afgedragen
  3. had afgedragen
  4. hadden afgedragen
  5. hadden afgedragen
  6. hadden afgedragen
o.t.t.t.
  1. zal afdragen
  2. zult afdragen
  3. zal afdragen
  4. zullen afdragen
  5. zullen afdragen
  6. zullen afdragen
o.v.t.t.
  1. zou afdragen
  2. zou afdragen
  3. zou afdragen
  4. zouden afdragen
  5. zouden afdragen
  6. zouden afdragen
diversen
  1. draag af!
  2. draagt af!
  3. afgedragen
  4. afdragende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afdragen [znw.] sustantivo

  1. afdragen (kleding afdragen)

Translation Matrix for afdragen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
port de vêtements jusqu'à l'usure afdragen; kleding afdragen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
consommer afdragen; slijten; verslijten; verteren bikken; bunkeren; consumeren; dineren; doorjagen; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; laven; leegeten; lenigen; lessen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; ophebben; opmaken; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslinden; verteren; volvoeren; vreten; zitten proppen
s'user afdragen; slijten; verslijten; verteren afslijten; wegslijten
se consumer afdragen; slijten; verslijten; verteren afbranden; doorjagen; kwijnen; leegbranden; opmaken; platbranden; uitbranden; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verkwijnen; verteren; wegkwijnen
se corroder afdragen; slijten; verslijten; verteren bederven; doorjagen; ontbinden; opmaken; rotten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
transmettre afdragen; overdragen aan aangeven; aanreiken; aansteken; afgeven; besmetten; doen toekomen; doorgeven; doorspelen; doorsturen; doorvertellen; doorzenden; een boodschap uitdragen; geven; iem. iets sturen; opsturen; overgeven; overhandigen; overmaken; overzenden; posten; rondbrieven; rondvertellen; toesteken; toezenden; uitdragen; uitstrooien; uitzaaien; verder reiken; verkondigen; zenden
user afdragen; slijten; verslijten; verteren aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; toepassen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verteren; wegslijten
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
consommer verbruiken

Antónimos de "afdragen":


Definiciones relacionadas de "afdragen":

  1. iets wat je zelf gekregen hebt aan anderen geven1
    • Jan moest de winst afdragen aan het bestuur1
  2. kleren dragen tot ze versleten zijn1
    • hij heeft deze jas helemaal afgedragen1

Wiktionary: afdragen

afdragen
verb
  1. door dragen afslijten
  2. overdragen

Traducciones relacionadas de afdragen