Neerlandés

Traducciones detalladas de afgedekt de neerlandés a francés

afgedekt:

afgedekt adj.

  1. afgedekt (bedekt)

Translation Matrix for afgedekt:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
couvert bestek; couvert; dekmantel; eetgerei; enveloppe; maaltijdgang; omslag; wikkel
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
couvert afgedekt; bedekt bedekt; beteuterd; betrokken; bewolkt; gecovered; gedekt; gezekerd; onderhuids; overdekt; overkapt; sip; sluimerend; teleurgesteld; verborgen; verborgen aanwezig zijn; verkapt; verkleed; vermomd; volgebouwd
recouvert afgedekt; bedekt bedekt; overkapt

afdekken:

afdekken verbo (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)

  1. afdekken (afschermen; beschermen; afschutten; beschutten)
    protéger; couvrir; sauvegarder; abriter; clôturer; borner; préserver; mettre à l'abri de
    • protéger verbo (protège, protèges, protégeons, protégez, )
    • couvrir verbo (couvre, couvres, couvrons, couvrez, )
    • sauvegarder verbo (sauvegarde, sauvegardes, sauvegardons, sauvegardez, )
    • abriter verbo (abrite, abrites, abritons, abritez, )
    • clôturer verbo (clôture, clôtures, clôturons, clôturez, )
    • borner verbo (borne, bornes, bornons, bornez, )
    • préserver verbo (préserve, préserves, préservons, préservez, )
  2. afdekken (afruimen; opruimen)
    débarrasser; débarrasser la table; nettoyer; desservir
    • débarrasser verbo (débarrasse, débarrasses, débarrassons, débarrassez, )
    • nettoyer verbo (nettoie, nettoies, nettoyons, nettoyez, )
    • desservir verbo (dessers, dessert, desservons, desservez, )
  3. afdekken (blinderen)
    couvrir; blinder; cuirasser
    • couvrir verbo (couvre, couvres, couvrons, couvrez, )
    • blinder verbo (blinde, blindes, blindons, blindez, )
    • cuirasser verbo (cuirasse, cuirasses, cuirassons, cuirassez, )

Conjugaciones de afdekken:

o.t.t.
  1. dek af
  2. dekt af
  3. dekt af
  4. dekken af
  5. dekken af
  6. dekken af
o.v.t.
  1. dekte af
  2. dekte af
  3. dekte af
  4. dekten af
  5. dekten af
  6. dekten af
v.t.t.
  1. heb afgedekt
  2. hebt afgedekt
  3. heeft afgedekt
  4. hebben afgedekt
  5. hebben afgedekt
  6. hebben afgedekt
v.v.t.
  1. had afgedekt
  2. had afgedekt
  3. had afgedekt
  4. hadden afgedekt
  5. hadden afgedekt
  6. hadden afgedekt
o.t.t.t.
  1. zal afdekken
  2. zult afdekken
  3. zal afdekken
  4. zullen afdekken
  5. zullen afdekken
  6. zullen afdekken
o.v.t.t.
  1. zou afdekken
  2. zou afdekken
  3. zou afdekken
  4. zouden afdekken
  5. zouden afdekken
  6. zouden afdekken
diversen
  1. dek af!
  2. dekt af!
  3. afgedekt
  4. afdekkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afdekken [znw.] sustantivo

  1. afdekken (afschermen; beschermen)
    le blindage; la protection; la sauvegarde

Translation Matrix for afdekken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
blindage afdekken; afschermen; beschermen bepantsering; blende; blindering; harnas; pantser
protection afdekken; afschermen; beschermen bescherming; beschutsel; beschutting; beveiliging; geborgenheid; protectie; veiligheid; vrijwaring
sauvegarde afdekken; afschermen; beschermen back-up; back-upbestand; bescherming; beveiliging; dump; protectie; veiligheid
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abriter afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten achterhouden; behoeden; behouden; bemantelen; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; in bescherming nemen; opvangen; van alarm voorzien; van onderdak voorzien; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen; wegstoppen
blinder afdekken; blinderen bepantseren; bewapenen; harnassen; wapenen
borner afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afbakenen; afgrenzen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; indammen; indijken; inperken; omlijnen; van grenzen voorzien
clôturer afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afbakenen; afpalen; afschotten; afschutten; afsluiten; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; naar einde toewerken; omheinen; omlijnen
couvrir afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten; blinderen bedekken; begroeien; bekleden; bemantelen; berichten; bestrijken; bestrooien; bezaaien; compenseren; dekken; emballeren; goedmaken; hullen; informeren; inhullen; inpakken; inwikkelen; kaften; maskeren; meedelen; melden; met gespannen voorwerp omsluiten; omhullen; omspannen; overkappen; overspannen; overtrekken; overwelven; rapporteren; stofferen; tijd in beslag nemen; van bekleding voorzien; vergoeden; verhullen; verpakken; verslag uitbrengen; versluieren
cuirasser afdekken; blinderen bepantseren; harnassen
desservir afdekken; afruimen; opruimen benadelen; kwaad doen; nadeel berokkenen; nadelig zijn; schaden
débarrasser afdekken; afruimen; opruimen afhelpen; afruimen; bergen; bevrijden van; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leegmaken; opdrinken; opruimen; ruimen; uitdrinken; uitgieten; uitschenken
débarrasser la table afdekken; afruimen; opruimen
mettre à l'abri de afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten behoeden; behouden; beschermen; in bescherming nemen
nettoyer afdekken; afruimen; opruimen afboenen; afnemen; afschrobben; afstoffen; bergen; boenen; dweilen; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; knaphouden; kuisen; loskrijgen; losmaken; lostornen; louteren; nethouden; opdweilen; opruimen; opschonen; reinigen; schoon maken; schoonboenen; schoonhouden; schoonmaken; schoonpoetsen; schoonschrobben; schrobben; stoffen; tornen; uithalen; uittrekken; zuiveren
protéger afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; bescherming zoeken; beschutten; beveiligen; in bescherming nemen; protegeren; van alarm voorzien; verdedigen; vrijwaren; waken; waken over
préserver afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; bewaren; conserveren; deponeren; in bescherming nemen; leggen; neerleggen; plaatsen; van alarm voorzien; verdedigen; verduurzamen; vrijwaren; wegleggen
sauvegarder afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; een back-up maken; in bescherming nemen; van alarm voorzien; verdedigen

Wiktionary: afdekken

afdekken
verb
  1. iets over iets anders heen plaatsen