Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. haspel:
  2. haspelen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de haspel de neerlandés a francés

haspel:

haspel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de haspel (werktuig om garen te winden; spoel; winding; winder; klos)
    la bobine

Translation Matrix for haspel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bobine haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding band van bandrecorder; cilinder; facie; filmspoel; klos waarop garen gewonden wordt; klosje; schieter; schietspoel; spinklos; spinspoel; spoel

Palabras relacionadas con "haspel":

  • haspelen, haspels, haspeltje, haspeltjes

Wiktionary: haspel

haspel
noun
  1. instrument dont on se sert pour dévider.

haspelen:

haspelen verbo (haspel, haspelt, haspelde, haspelden, gehaspeld)

  1. haspelen (opwikkelen; opwinden; op een haspel winden; opklossen)
    bobiner; renvider
    • bobiner verbo (bobine, bobines, bobinons, bobinez, )
    • renvider verbo
  2. haspelen (tot een warboel maken; verwarren)
    embrouiller; cochonner
    • embrouiller verbo (embrouille, embrouilles, embrouillons, embrouillez, )
    • cochonner verbo (cochonne, cochonnes, cochonnons, cochonnez, )

Conjugaciones de haspelen:

o.t.t.
  1. haspel
  2. haspelt
  3. haspelt
  4. haspelen
  5. haspelen
  6. haspelen
o.v.t.
  1. haspelde
  2. haspelde
  3. haspelde
  4. haspelden
  5. haspelden
  6. haspelden
v.t.t.
  1. heb gehaspeld
  2. hebt gehaspeld
  3. heeft gehaspeld
  4. hebben gehaspeld
  5. hebben gehaspeld
  6. hebben gehaspeld
v.v.t.
  1. had gehaspeld
  2. had gehaspeld
  3. had gehaspeld
  4. hadden gehaspeld
  5. hadden gehaspeld
  6. hadden gehaspeld
o.t.t.t.
  1. zal haspelen
  2. zult haspelen
  3. zal haspelen
  4. zullen haspelen
  5. zullen haspelen
  6. zullen haspelen
o.v.t.t.
  1. zou haspelen
  2. zou haspelen
  3. zou haspelen
  4. zouden haspelen
  5. zouden haspelen
  6. zouden haspelen
en verder
  1. is gehaspeld
  2. zijn gehaspeld
diversen
  1. haspel!
  2. haspelt!
  3. gehaspeld
  4. haspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for haspelen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bobiner haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden ontvellen; stropen
cochonner haspelen; tot een warboel maken; verwarren aanrommelen; aanrotzooien; kladderen; kliederen; klodderen; knoeien; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rotzooien; scharrelen; scharrelen van kip
embrouiller haspelen; tot een warboel maken; verwarren
renvider haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden

Palabras relacionadas con "haspelen":


Traducciones relacionadas de haspel