Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. neergooien:


Neerlandés

Traducciones detalladas de neergooien de neerlandés a francés

neergooien:

neergooien verbo (gooi neer, gooit neer, gooide neer, gooiden neer, neergegooid)

  1. neergooien (naar beneden gooien; op de grond gooien)
    lancer; jeter; ficher; jeter par terre; flanquer
    • lancer verbo (lance, lances, lançons, lancez, )
    • jeter verbo (jette, jettes, jetons, jetez, )
    • ficher verbo (fiche, fiches, fichons, fichez, )
    • flanquer verbo (flanque, flanques, flanquons, flanquez, )

Conjugaciones de neergooien:

o.t.t.
  1. gooi neer
  2. gooit neer
  3. gooit neer
  4. gooien neer
  5. gooien neer
  6. gooien neer
o.v.t.
  1. gooide neer
  2. gooide neer
  3. gooide neer
  4. gooiden neer
  5. gooiden neer
  6. gooiden neer
v.t.t.
  1. heb neergegooid
  2. hebt neergegooid
  3. heeft neergegooid
  4. hebben neergegooid
  5. hebben neergegooid
  6. hebben neergegooid
v.v.t.
  1. had neergegooid
  2. had neergegooid
  3. had neergegooid
  4. hadden neergegooid
  5. hadden neergegooid
  6. hadden neergegooid
o.t.t.t.
  1. zal neergooien
  2. zult neergooien
  3. zal neergooien
  4. zullen neergooien
  5. zullen neergooien
  6. zullen neergooien
o.v.t.t.
  1. zou neergooien
  2. zou neergooien
  3. zou neergooien
  4. zouden neergooien
  5. zouden neergooien
  6. zouden neergooien
en verder
  1. ben neergegooid
  2. bent neergegooid
  3. is neergegooid
  4. zijn neergegooid
  5. zijn neergegooid
  6. zijn neergegooid
diversen
  1. gooi neer!
  2. gooit neer!
  3. neergegooid
  4. neergooiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for neergooien:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
lancer omhoog werpen; opwerpen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
ficher naar beneden gooien; neergooien; op de grond gooien arrangeren; ficheren; groeperen; indelen; ordenen; systematiseren; uithalen; uitspoken
flanquer naar beneden gooien; neergooien; op de grond gooien keilen
jeter naar beneden gooien; neergooien; op de grond gooien afdanken; afsmijten; afwerpen; ecarteren; eraf schoppen; gooien; kogelen; losgooien; loswerpen; naar beneden werpen; neerwerpen; omlaag werpen; omlaagwerpen; slingeren; smijten; toewerpen; verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen; weggooien; wegsmijten
jeter par terre naar beneden gooien; neergooien; op de grond gooien kwakken; neerkwakken; smakken
lancer naar beneden gooien; neergooien; op de grond gooien aanbreken; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; aanvoeren; afsmijten; afwerpen; arrangeren; beginnen; bouwen; een begin nemen; entameren; gesprek aanknopen; iets op touw zetten; ingooien; inluiden; introduceren; keilen; kennis laten maken; kogelen; lanceren; laten opstijgen; naar beneden werpen; naar voren brengen; neerwerpen; omhooggooien; omhoogwerpen; omlaag werpen; op de markt brengen; opbouwen; openen; opgooien; ophoesten; oplaten; opperen; opwerpen; poneren; regelen; smijten; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitbrengen; uitgeven; van start gaan; voor de dag komen met; voorstellen