Resumen
Neerlandés a francés:   más información...
  1. opdonderen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de opdonderen de neerlandés a francés

opdonderen:

opdonderen verbo (donder op, dondert op, donderde op, donderden op, opgedonderd)

  1. opdonderen (ophoepelen; opkrassen; inrukken; oplazeren)
    décamper; ficher le camp; se casser; se retirer; s'en aller
    • décamper verbo (décampe, décampes, décampons, décampez, )
    • se casser verbo
    • se retirer verbo
    • s'en aller verbo

Conjugaciones de opdonderen:

o.t.t.
  1. donder op
  2. dondert op
  3. dondert op
  4. donderen op
  5. donderen op
  6. donderen op
o.v.t.
  1. donderde op
  2. donderde op
  3. donderde op
  4. donderden op
  5. donderden op
  6. donderden op
v.t.t.
  1. ben opgedonderd
  2. bent opgedonderd
  3. is opgedonderd
  4. zijn opgedonderd
  5. zijn opgedonderd
  6. zijn opgedonderd
v.v.t.
  1. was opgedonderd
  2. was opgedonderd
  3. was opgedonderd
  4. waren opgedonderd
  5. waren opgedonderd
  6. waren opgedonderd
o.t.t.t.
  1. zal opdonderen
  2. zult opdonderen
  3. zal opdonderen
  4. zullen opdonderen
  5. zullen opdonderen
  6. zullen opdonderen
o.v.t.t.
  1. zou opdonderen
  2. zou opdonderen
  3. zou opdonderen
  4. zouden opdonderen
  5. zouden opdonderen
  6. zouden opdonderen
diversen
  1. donder op!
  2. dondert op!
  3. opgedonderd
  4. opdonderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opdonderen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
décamper inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afsteken; afvaren; de plaat poetsen; ervandoor gaan; hem smeren; opkrassen; wegvaren; zich uit de voeten maken; zich wegscheren
ficher le camp inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren 'm piepen; 'm smeren; de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; hem smeren; met de noorderzon vertrekken; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; opflikkeren; oprotten; vluchten; wegdraven; weghaasten; weghollen; wegijlen; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; wegstuiven; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken
s'en aller inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afreizen; afsteken; aftreden; afvaren; de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; gaan; heengaan; hem smeren; het leger ontvluchten; lopend weggaan; opbreken; opstappen; smeren; terugtrekken; uittreden; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich uit de voeten maken
se casser inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren aan stukken breken; afknappen; breken; er vanaf breken; kapot gaan; kapotgaan; onklaar raken; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan
se retirer inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afmarcheren; afrollen; aftreden; heengaan; laten inrukken; ontrollen; ontslag nemen; op de achtergrond treden; terugtreden; terugtrekken; uitrollen; uittreden; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken; zich verwijderen