Neerlandés

Traducciones detalladas de opfleuren de neerlandés a francés

opfleuren:

opfleuren verbo (fleur op, fleurt op, fleurde op, fleurden op, opgefleurd)

  1. opfleuren (fleurig maken)
    raviver; ragaillardir; rafraîchir; se remettre; reprendre des forces; remonter le moral à
    • raviver verbo (ravive, ravives, ravivons, ravivez, )
    • ragaillardir verbo (ragaillardis, ragaillardit, ragaillardissons, ragaillardissez, )
    • rafraîchir verbo (rafraîchis, rafraîchit, rafraîchissons, rafraîchissez, )
    • se remettre verbo
  2. opfleuren (opmonteren; blij maken; vrolijker worden; verkwikken)
    ragaillardir; rafraîchir; raviver; réconforter; égayer; requinquer; se remettre; faire plaisir à; se requinquer; remonter le moral à
    • ragaillardir verbo (ragaillardis, ragaillardit, ragaillardissons, ragaillardissez, )
    • rafraîchir verbo (rafraîchis, rafraîchit, rafraîchissons, rafraîchissez, )
    • raviver verbo (ravive, ravives, ravivons, ravivez, )
    • réconforter verbo (réconforte, réconfortes, réconfortons, réconfortez, )
    • égayer verbo (égaie, égaies, égayons, égayez, )
    • requinquer verbo
    • se remettre verbo
  3. opfleuren (tot volle wasdom komen; tot bloei komen; ontplooien; opbloeien)
    éclore; s'épanouir
    • éclore verbo (éclos, éclôt, éclosent, éclorai, )
    • s'épanouir verbo

Conjugaciones de opfleuren:

o.t.t.
  1. fleur op
  2. fleurt op
  3. fleurt op
  4. fleuren op
  5. fleuren op
  6. fleuren op
o.v.t.
  1. fleurde op
  2. fleurde op
  3. fleurde op
  4. fleurden op
  5. fleurden op
  6. fleurden op
v.t.t.
  1. ben opgefleurd
  2. bent opgefleurd
  3. is opgefleurd
  4. zijn opgefleurd
  5. zijn opgefleurd
  6. zijn opgefleurd
v.v.t.
  1. was opgefleurd
  2. was opgefleurd
  3. was opgefleurd
  4. waren opgefleurd
  5. waren opgefleurd
  6. waren opgefleurd
o.t.t.t.
  1. zal opfleuren
  2. zult opfleuren
  3. zal opfleuren
  4. zullen opfleuren
  5. zullen opfleuren
  6. zullen opfleuren
o.v.t.t.
  1. zou opfleuren
  2. zou opfleuren
  3. zou opfleuren
  4. zouden opfleuren
  5. zouden opfleuren
  6. zouden opfleuren
en verder
  1. heb opgefleurd
  2. hebt opgefleurd
  3. heeft opgefleurd
  4. hebben opgefleurd
  5. hebben opgefleurd
  6. hebben opgefleurd
diversen
  1. fleur op!
  2. fleurt op!
  3. opgefleurd
  4. opfleurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opfleuren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
faire plaisir à blij maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden aangenaam aandoen; aanstaan; behagen; bevallen; blij maken; gelieven; goeddoen; iemand een genoegen doen; iemand plezieren; in verrukking brengen; plezieren; verblijden; verheugd; verrukken
rafraîchir blij maken; fleurig maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden afkoelen; dorst lessen; hernieuwen; in goede staat brengen; koel worden; koelen; koud worden; laven; nieuw leven inblazen; opfrissen; opknappen; opluchten; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; renoveren; tooien; verfraaien; verfrissen; verkillen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; verluchten; verversen; zich mooi maken
ragaillardir blij maken; fleurig maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden opkikkeren; opknappen; verfrissen; verkwikken
raviver blij maken; fleurig maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden aanmoedigen; activeren; bezielen; opleven; oppeppen; oprakelen; opwekken; reanimeren; stimuleren; ter sprake brengen; tot leven wekken; verlevendigen
remonter le moral à blij maken; fleurig maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden opkikkeren; opknappen; verfrissen; verkwikken
reprendre des forces fleurig maken; opfleuren aansterken; nieuwe krachten opdoen
requinquer blij maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden
réconforter blij maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; opkalefateren; opkikkeren; opknappen; oplappen; opvijzelen; troosten; verfrissen; verkwikken; vertroosten
s'épanouir ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen evolueren; kiemen; ontkiemen; ontluiken; ontplooien; ontwikkelen; opbloeien; tot wasdom komen; uit de kiem te voorschijn komen; zich ontsluiten
se remettre blij maken; fleurig maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden bekomen; beteren; bijkomen; leven beteren; luwen; op adem komen; op zijn verhaal komen; opkalefateren; opknappen; opkrabbelen; oplappen; opvijzelen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven; zich hervinden
se requinquer blij maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden opkikkeren; opknappen
éclore ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen ontluiken; opbloeien; zich ontsluiten
égayer blij maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden opvrolijken; verlustigen