Neerlandés

Traducciones detalladas de opschuiven de neerlandés a francés

opschuiven:

opschuiven verbo (schuif op, schuift op, schoof op, schoven op, opgeschoven)

  1. opschuiven (plaats maken; verplaatsen; verzetten)
    déplacer; repousser; pousser
    • déplacer verbo (déplace, déplaces, déplaçons, déplacez, )
    • repousser verbo (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
    • pousser verbo (pousse, pousses, poussons, poussez, )
  2. opschuiven (voor zich uitschuiven; uitstellen; verschuiven; )
    reporter; ajourner; repousser; faire traîner les choses en longueur; renvoyer; temporiser
    • reporter verbo (reporte, reportes, reportons, reportez, )
    • ajourner verbo (ajourne, ajournes, ajournons, ajournez, )
    • repousser verbo (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
    • renvoyer verbo (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )
    • temporiser verbo (temporise, temporises, temporisons, temporisez, )
  3. opschuiven (vooruitschuiven; voorschuiven; duwen)
    avancer; pousser en avant
    • avancer verbo (avance, avances, avançons, avancez, )

Conjugaciones de opschuiven:

o.t.t.
  1. schuif op
  2. schuift op
  3. schuift op
  4. schuiven op
  5. schuiven op
  6. schuiven op
o.v.t.
  1. schoof op
  2. schoof op
  3. schoof op
  4. schoven op
  5. schoven op
  6. schoven op
v.t.t.
  1. heb opgeschoven
  2. hebt opgeschoven
  3. heeft opgeschoven
  4. hebben opgeschoven
  5. hebben opgeschoven
  6. hebben opgeschoven
v.v.t.
  1. had opgeschoven
  2. had opgeschoven
  3. had opgeschoven
  4. hadden opgeschoven
  5. hadden opgeschoven
  6. hadden opgeschoven
o.t.t.t.
  1. zal opschuiven
  2. zult opschuiven
  3. zal opschuiven
  4. zullen opschuiven
  5. zullen opschuiven
  6. zullen opschuiven
o.v.t.t.
  1. zou opschuiven
  2. zou opschuiven
  3. zou opschuiven
  4. zouden opschuiven
  5. zouden opschuiven
  6. zouden opschuiven
en verder
  1. ben opgeschoven
  2. bent opgeschoven
  3. is opgeschoven
  4. zijn opgeschoven
  5. zijn opgeschoven
  6. zijn opgeschoven
diversen
  1. schuif op!
  2. schuift op!
  3. opgeschoven
  4. opschuivend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opschuiven:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
avancer oprukken
reporter berichtgever; commentator; correspondent; journalist; journaliste; rapporteur; referent; reporter; reportster; verslaggeefster; verslaggever
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
ajourner opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven verdagen
avancer duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven aandragen; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; avanceren; beter worden; betogen; bevorderd worden; beweren; demonstreren; doorlopen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; entameren; gaan; geld opleveren; gesprek aanknopen; hogerop komen; inbrengen; lopen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; openen; opmarcheren; opperen; oprukken; opwerpen; poneren; pretenderen; progressie maken; stappen; starten; stellen; stuwen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeteren; verder komen; verder lopen; verdergaan; verklaren; vertolken; vervroegen; verwoorden; voorgeven; voorschieten; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderen; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken; zich voortbewegen
déplacer opschuiven; plaats maken; verplaatsen; verzetten disloqueren; iets verplaatsen; overplaatsen; overzetten; roeren; standplaats veranderen; transponeren; transporteren; verleggen; verplaatsen; verrijden; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten
faire traîner les choses en longueur opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen
pousser opschuiven; plaats maken; verplaatsen; verzetten aandrijven; aandringen; aanduwen; aanhouden; aansporen; aanstoten; aanzwiepen; afschrikken; agiteren; bang maken; dringen; duwen; gedijen; gisten; groeien; groot worden; in beroering brengen; kiemen; omhoog schieten; omroeren; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; op iets aandringen; opdrijven; opdringen; opduwen; openstoten; opgroeien; opkrikken; oppoken; opschieten; opschroeven; opstoken; opwekken; prikkelen; roeren; schuiven; stimuleren; tieren; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; veel doen stijgen; verderhelpen; verschrikken; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; voortkomen uit; voortschuiven; vooruitbrengen; vooruitduwen; vooruithelpen; wassen; wegjagen
pousser en avant duwen; opschuiven; voorschuiven; vooruitschuiven aanduwen; aanzetten; aanzwiepen; duwen; opdrijven; opstuwen; opzwepen; schuiven; sterk prikkelen; stuwen; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; voortschuiven; voortstuwen; vooruitduwen; wegjagen
renvoyer opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven afmarcheren; afnemen; afschepen; afschrikken; afwimpelen; afzonderen; bang maken; ecarteren; echoën; galmen; laten inrukken; lichten; omruilen; omwisselen; ontheffen; ontslaan; opsturen; pasporteren; posten; reflecteren; resoneren; restitueren; retourneren; ruilen; schallen; sturen; terugbrengen; teruggeven; terugkaatsen; terugsturen; terugzenden; toewerpen; toezenden; uitsturen; verdagen; verplaatsen; verschrikken; vervreemden; verwijderen; verwijzen naar; verwisselen; verzenden; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerspiegelen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden; wisselen
reporter opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven samenvouwen; terecht brengen; verdagen
repousser opschorten; opschuiven; plaats maken; rekken; uitstellen; verplaatsen; verschuiven; vertragen; verzetten; voor zich uitschuiven abstineren; afduwen; afhouden; afketsen; afkeuren; afnemen; afschepen; afschrikken; afslaan; afstemmen; afweren; afwijzen; afwimpelen; afzonderen; bang maken; bedanken; buitensluiten; ecarteren; evacueren; laten passeren; leegruimen; lichten; onthouden; ontruimen; opduwen; schuivend verplaatsen; terugdrijven; terugdringen; terughouden; terugwijzen; uitsluiten; verdedigen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; versmaden; verstoten; vervreemden; verweren; verwerpen; verwijderen; voor zich uitschuiven; wegbrengen; wegdoen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghalen; wegnemen; wegschuiven; wegstemmen; wegsturen; wegwerken; weren
temporiser opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; ophouden; rekken; talmen; temporiseren; teuten; treuzelen; vertragen; zaniken; zeiken; zeuren