Neerlandés

Sinónimos detallados de aandoen en neerlandés

aandoen:

aandoen verbo (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)

  1. aandoen
    veroorzaken; aandoen; aanstichten; aanrichten
    • veroorzaken verbo (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)
    • aandoen verbo (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • aanstichten verbo (sticht aan, stichtte aan, stichtten aan, aangesticht)
    • aanrichten verbo (richt aan, richtte aan, richtten aan, aangericht)
  2. aandoen
    veroorzaken; aandoen; berokkenen
    • veroorzaken verbo (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)
    • aandoen verbo (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • berokkenen verbo (berokken, berokkent, berokkende, berokkenden, berokkend)
  3. aandoen
    aankleden; aantrekken; aandoen
    • aankleden verbo (kleed aan, kleedt aan, kleedde aan, kleedden aan, aangekleed)
    • aantrekken verbo (trek aan, trekt aan, trok aan, trokken aan, aangetrokken)
    • aandoen verbo (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
  4. aandoen
    inschakelen; aandoen; aandraaien
    • inschakelen verbo (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
    • aandoen verbo (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • aandraaien verbo (draai aan, draait aan, draaide aan, draaiden aan, aangedraaid)
  5. aandoen
    inschakelen; aanzetten; aandoen; starten; aanmaken
    • inschakelen verbo (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
    • aanzetten verbo (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • aandoen verbo (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • starten verbo (start, startte, startten, gestart)
    • aanmaken verbo (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)
  6. aandoen
    kwaad doen; aandoen
    • kwaad doen verbo (doe kwaad, doet kwaad, deed kwaad, deden kwaad, kwaad gedaan)
    • aandoen verbo (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
  7. aandoen
    – een goede of slechte indruk maken 1
    aandoen
    – een goede of slechte indruk maken 1
    • aandoen verbo (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
      • dat hij zo beleefd is, doet plezierig aan1
  8. aandoen
    – ervoor zorgen dat iemand iets ergs meemaakt 1
    aandoen
    – ervoor zorgen dat iemand iets ergs meemaakt 1
    • aandoen verbo (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
      • die schande kun je me niet aandoen!1
  9. aandoen
    – laten werken 1
    aandoen
    – laten werken 1
    • aandoen verbo (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
      • wil je het licht aandoen?1
  10. aandoen
    – een kledingstuk om je heen doen 1
    aantrekken; aandoen
    – een kledingstuk om je heen doen 1
    • aantrekken verbo (trek aan, trekt aan, trok aan, trokken aan, aangetrokken)
      • wil je dat jasje even aantrekken?1
    • aandoen verbo (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
      • het is koud buiten, je moet een jas aandoen1

Conjugaciones de aandoen:

o.t.t.
  1. doe aan
  2. doet aan
  3. doet aan
  4. doen aan
  5. doen aan
  6. doen aan
o.v.t.
  1. deed aan
  2. deed aan
  3. deed aan
  4. deden aan
  5. deden aan
  6. deden aan
v.t.t.
  1. heb aangedaan
  2. hebt aangedaan
  3. heeft aangedaan
  4. hebben aangedaan
  5. hebben aangedaan
  6. hebben aangedaan
v.v.t.
  1. had aangedaan
  2. had aangedaan
  3. had aangedaan
  4. hadden aangedaan
  5. hadden aangedaan
  6. hadden aangedaan
o.t.t.t.
  1. zal aandoen
  2. zult aandoen
  3. zal aandoen
  4. zullen aandoen
  5. zullen aandoen
  6. zullen aandoen
o.v.t.t.
  1. zou aandoen
  2. zou aandoen
  3. zou aandoen
  4. zouden aandoen
  5. zouden aandoen
  6. zouden aandoen
diversen
  1. doe aan!
  2. doet aan!
  3. aangedaan
  4. aandoende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aandoen [znw.] sustantivo

  1. aandoen
    aankleden; aandoen; aantrekken; het kleden

Sinónimos alternativos de "aandoen":


Antónimos de "aandoen":


Definiciones relacionadas de "aandoen":

  1. een goede of slechte indruk maken1
    • dat hij zo beleefd is, doet plezierig aan1
  2. ervoor zorgen dat iemand iets ergs meemaakt1
    • die schande kun je me niet aandoen!1
  3. laten werken1
    • wil je het licht aandoen?1
  4. een kledingstuk om je heen doen1
    • het is koud buiten, je moet een jas aandoen1

Sinónimos relacionados de aandoen