Interglot - "arm": sinónimos en neerlandés

Resumen

Sinónimos en neerlandés: más información...

arm:
- arm; pover; berooid; armetierig; behoeftig; minvermogend; kommerlijk; armoedig; onvermogend; noodlijdend; armelijk; inferieur; minderwaardig; slecht; zwak; ondermaats; tweederangs; ondeugdelijk
- arm; armleuning; zielig

Neerlandés

Sinónimos detallados de arm en neerlandés

de arm
de arm; de armleuning
- arm [de ~ (m)] sustantivo
- armleuning [de ~ (v)] sustantivo
de arm

– deel van een ding dat iets pakt of draagt ¹
de arm
– deel van een ding dat iets pakt of draagt ¹
- arm [de ~ (m)] sustantivo
  - deze kandelaar heeft vier armen¹
de arm

– lichaamsdeel van hand tot schouder ¹
de arm
– lichaamsdeel van hand tot schouder ¹
- arm [de ~ (m)] sustantivo
  - Anita heeft haar arm gebroken¹
de arm

– met wie je medelijden hebt ¹
de arm; zielig
– met wie je medelijden hebt ¹
- arm [de ~ (m)] sustantivo
  - die arme jongen heeft het zwaar bij zijn opstandige vrouw¹
- zielig adj.
  - ik vind hem een beetje zielig¹

deel van een ding dat iets pakt of draagt¹
- deze kandelaar heeft vier armen¹
lichaamsdeel van hand tot schouder¹
- Anita heeft haar arm gebroken¹
wie weinig heeft¹
- ik heb al mijn geld uitgegeven: ik ben arm¹
met wie je medelijden hebt¹
- die arme jongen heeft het zwaar bij zijn opstandige vrouw¹