Neerlandés

Sinónimos detallados de beleefd en neerlandés

beleefd:

beleefd adj.

  1. beleefd
  2. beleefd
    – met goede manieren, zoals het hoort 1
    netjes; behoorlijk; beleefd; fatsoenlijk; keurig
    – met goede manieren, zoals het hoort 1
    • netjes adv.
      • hij heeft me netjes behandeld1
    • behoorlijk adj.
      • je moet je wel behoorlijk gedragen1
    • beleefd adj.
      • de kinderen zijn altijd heel beleefd tegen hun ouders1
    • fatsoenlijk adj.
      • hij gedraagt zich altijd fatsoenlijk1
    • keurig adj.
      • de kinderen hebben zich keurig gedragen1

Palabras relacionadas con "beleefd":

  • beleefdheid, beleefder, beleefdere, beleefdst, beleefdste

Sinónimos alternativos de "beleefd":


Definiciones relacionadas de "beleefd":

  1. met goede manieren, zoals het hoort1
    • de kinderen zijn altijd heel beleefd tegen hun ouders1

beleven:

beleven verbo (beleef, beleeft, beleefde, beleefden, beleefd)

  1. beleven
    ondervinden; ervaren; beleven; gewaarworden; voelen
    • ondervinden verbo (ondervind, ondervindt, ondervond, ondervonden, ondervonden)
    • ervaren verbo (ervaar, ervaart, ervaarde, ervaarden, ervaard)
    • beleven verbo (beleef, beleeft, beleefde, beleefden, beleefd)
    • gewaarworden verbo (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • voelen verbo (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
  2. beleven
    – het op een bepaalde manier voelen 1
    ervaren; beleven
    – het op een bepaalde manier voelen 1
    • ervaren verbo (ervaar, ervaart, ervaarde, ervaarden, ervaard)
      • wij ervaren dat als onplezierig1
    • beleven verbo (beleef, beleeft, beleefde, beleefden, beleefd)
      • ik beleefde de oorlog als een spannende tijd1
  3. beleven
    – het ervaren van iets 1
    meemaken; beleven
    – het ervaren van iets 1
    • meemaken verbo (maak mee, maakt mee, maakte mee, maakten mee, meegemaakt)
      • Pam maakt altijd spannende dingen mee1
    • beleven verbo (beleef, beleeft, beleefde, beleefden, beleefd)
      • ik hoop dat ik dit nog mag beleven!1

Conjugaciones de beleven:

o.t.t.
  1. beleef
  2. beleeft
  3. beleeft
  4. beleven
  5. beleven
  6. beleven
o.v.t.
  1. beleefde
  2. beleefde
  3. beleefde
  4. beleefden
  5. beleefden
  6. beleefden
v.t.t.
  1. heb beleefd
  2. hebt beleefd
  3. heeft beleefd
  4. hebben beleefd
  5. hebben beleefd
  6. hebben beleefd
v.v.t.
  1. had beleefd
  2. had beleefd
  3. had beleefd
  4. hadden beleefd
  5. hadden beleefd
  6. hadden beleefd
o.t.t.t.
  1. zal beleven
  2. zult beleven
  3. zal beleven
  4. zullen beleven
  5. zullen beleven
  6. zullen beleven
o.v.t.t.
  1. zou beleven
  2. zou beleven
  3. zou beleven
  4. zouden beleven
  5. zouden beleven
  6. zouden beleven
diversen
  1. beleef!
  2. beleeft!
  3. beleefd
  4. belevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Sinónimos alternativos de "beleven":


Definiciones relacionadas de "beleven":

  1. het op een bepaalde manier voelen1
    • ik beleefde de oorlog als een spannende tijd1
  2. het ervaren van iets1
    • ik hoop dat ik dit nog mag beleven!1