Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. boren:
  2. boor:


Neerlandés

Sinónimos detallados de boren en neerlandés

boren:

boren verbo (boor, boort, boorde, boorden, geboord)

  1. boren
    boren; aanboren
    • boren verbo (boor, boort, boorde, boorden, geboord)
    • aanboren verbo (boor aan, boort aan, boorde aan, boorden aan, aangeboord)
  2. boren
    boren
    • boren verbo (boor, boort, boorde, boorden, geboord)

Conjugaciones de boren:

o.t.t.
  1. boor
  2. boort
  3. boort
  4. boren
  5. boren
  6. boren
o.v.t.
  1. boorde
  2. boorde
  3. boorde
  4. boorden
  5. boorden
  6. boorden
v.t.t.
  1. heb geboord
  2. hebt geboord
  3. heeft geboord
  4. hebben geboord
  5. hebben geboord
  6. hebben geboord
v.v.t.
  1. had geboord
  2. had geboord
  3. had geboord
  4. hadden geboord
  5. hadden geboord
  6. hadden geboord
o.t.t.t.
  1. zal boren
  2. zult boren
  3. zal boren
  4. zullen boren
  5. zullen boren
  6. zullen boren
o.v.t.t.
  1. zou boren
  2. zou boren
  3. zou boren
  4. zouden boren
  5. zouden boren
  6. zouden boren
en verder
  1. ben geboord
  2. bent geboord
  3. is geboord
  4. zijn geboord
  5. zijn geboord
  6. zijn geboord
diversen
  1. boor!
  2. boort!
  3. geboord
  4. borend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "boren":


boor:

boor [de ~ (m)] sustantivo

  1. de boor
    de boor; de houtboor
  2. de boor
    de boormachine; de boor

Palabras relacionadas con "boor":