Neerlandés

Sinónimos detallados de borrel en neerlandés

borrel:

borrel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de borrel
    de borrel; glaasje jenever
  2. de borrel
    de borrel; de neut
    • borrel [de ~ (m)] sustantivo
    • neut [de ~ (v)] sustantivo
  3. de borrel
    staande receptie; de borrel
  4. de borrel
    de hartversterking; de borrel; opkikker; het borreltje; het opkikkertje
  5. de borrel
    de instuif; informele receptie; de borrel
  6. de borrel
    – drankje met alcohol 1
    de borrel; de neut
    – drankje met alcohol 1
    • borrel [de ~ (m)] sustantivo
      • wil je ook een borrel?1
    • neut [de ~ (v)] sustantivo
      • nemen we nog een neut?1

Palabras relacionadas con "borrel":


Sinónimos alternativos de "borrel":


Definiciones relacionadas de "borrel":

  1. drankje met alcohol1
    • wil je ook een borrel?1

borrel forma de borrelen:

borrelen verbo (borrel, borrelt, borrelde, borrelden, geborreld)

  1. borrelen
    borrelen; wellen
    • borrelen verbo (borrel, borrelt, borrelde, borrelden, geborreld)
    • wellen verbo (wel, welt, welde, welden, geweld)
  2. borrelen
    borrelen; een borrel drinken; neut nemen; borrel pakken
    • borrelen verbo (borrel, borrelt, borrelde, borrelden, geborreld)
    • een borrel drinken verbo (drink een borrel, drinkt een borrel, dronk een borrel, dronken een borrel, een borrel gedronken)
    • neut nemen verbo (neem 'n neut, neemt 'n neut, nam 'n neut, namen 'n neut, 'n neut genomen)
    • borrel pakken verbo (pak borrel, pakt borrel, pakte borrel, pakten borrel, borrel gepakt)
  3. borrelen
    drinken; zuipen; borrelen
    • drinken verbo (drink, drinkt, dronk, dronken, gedronken)
    • zuipen verbo (zuip, zuipt, zoop, zopen, gezopen)
    • borrelen verbo (borrel, borrelt, borrelde, borrelden, geborreld)

Conjugaciones de borrelen:

o.t.t.
  1. borrel
  2. borrelt
  3. borrelt
  4. borrelen
  5. borrelen
  6. borrelen
o.v.t.
  1. borrelde
  2. borrelde
  3. borrelde
  4. borrelden
  5. borrelden
  6. borrelden
v.t.t.
  1. heb geborreld
  2. hebt geborreld
  3. heeft geborreld
  4. hebben geborreld
  5. hebben geborreld
  6. hebben geborreld
v.v.t.
  1. had geborreld
  2. had geborreld
  3. had geborreld
  4. hadden geborreld
  5. hadden geborreld
  6. hadden geborreld
o.t.t.t.
  1. zal borrelen
  2. zult borrelen
  3. zal borrelen
  4. zullen borrelen
  5. zullen borrelen
  6. zullen borrelen
o.v.t.t.
  1. zou borrelen
  2. zou borrelen
  3. zou borrelen
  4. zouden borrelen
  5. zouden borrelen
  6. zouden borrelen
diversen
  1. borrel!
  2. borrelt!
  3. geborreld
  4. borrelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

borrelen [znw.] sustantivo

  1. borrelen
    bruisen; gebubbel; borrelen; het geborrel
  2. borrelen
    het borreluur; borrelen; het geborrel; een borrel nemen

Palabras relacionadas con "borrelen":


Sinónimos relacionados de borrel