Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. dubben:


Neerlandés

Sinónimos detallados de dubben en neerlandés

dubben:

dubben verbo (dub, dubt, dubde, dubden, gedubd)

  1. dubben
    dubben; nasynchroniseren
    • dubben verbo (dub, dubt, dubde, dubden, gedubd)
    • nasynchroniseren verbo (synchroniseer na, synchroniseert na, synchroniseerde na, synchroniseerden na, nagesynchroniseerd)
  2. dubben
    aarzelen; talmen; weifelen; dubben
    • aarzelen verbo (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • talmen verbo (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • weifelen verbo (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)
    • dubben verbo (dub, dubt, dubde, dubden, gedubd)

Conjugaciones de dubben:

o.t.t.
  1. dub
  2. dubt
  3. dubt
  4. dubben
  5. dubben
  6. dubben
o.v.t.
  1. dubde
  2. dubde
  3. dubde
  4. dubden
  5. dubden
  6. dubden
v.t.t.
  1. heb gedubd
  2. hebt gedubd
  3. heeft gedubd
  4. hebben gedubd
  5. hebben gedubd
  6. hebben gedubd
v.v.t.
  1. had gedubd
  2. had gedubd
  3. had gedubd
  4. hadden gedubd
  5. hadden gedubd
  6. hadden gedubd
o.t.t.t.
  1. zal dubben
  2. zult dubben
  3. zal dubben
  4. zullen dubben
  5. zullen dubben
  6. zullen dubben
o.v.t.t.
  1. zou dubben
  2. zou dubben
  3. zou dubben
  4. zouden dubben
  5. zouden dubben
  6. zouden dubben
diversen
  1. dub!
  2. dubt!
  3. gedubd
  4. dubbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze