Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. duelleren:


Neerlandés

Sinónimos detallados de duelleren en neerlandés

duelleren:

duelleren verbo (duelleer, duelleert, duelleerde, duelleerden, geduelleerd)

  1. duelleren
    vechten; bakkeleien; knokken; duelleren; kampen; matten
    • vechten verbo (vecht, vocht, vochten, gevochten)
    • bakkeleien verbo (bakkelei, bakkeleit, bakkeleide, bakkeleiden, gebakkeleid)
    • knokken verbo (knok, knokt, knokte, knokten, geknokt)
    • duelleren verbo (duelleer, duelleert, duelleerde, duelleerden, geduelleerd)
    • kampen verbo (kamp, kampt, kampte, kampten, gekampt)
    • matten verbo (mat, matte, matten, gemat)

Conjugaciones de duelleren:

o.t.t.
  1. duelleer
  2. duelleert
  3. duelleert
  4. duelleren
  5. duelleren
  6. duelleren
o.v.t.
  1. duelleerde
  2. duelleerde
  3. duelleerde
  4. duelleerden
  5. duelleerden
  6. duelleerden
v.t.t.
  1. heb geduelleerd
  2. hebt geduelleerd
  3. heeft geduelleerd
  4. hebben geduelleerd
  5. hebben geduelleerd
  6. hebben geduelleerd
v.v.t.
  1. had geduelleerd
  2. had geduelleerd
  3. had geduelleerd
  4. hadden geduelleerd
  5. hadden geduelleerd
  6. hadden geduelleerd
o.t.t.t.
  1. zal duelleren
  2. zult duelleren
  3. zal duelleren
  4. zullen duelleren
  5. zullen duelleren
  6. zullen duelleren
o.v.t.t.
  1. zou duelleren
  2. zou duelleren
  3. zou duelleren
  4. zouden duelleren
  5. zouden duelleren
  6. zouden duelleren
diversen
  1. duelleer!
  2. duelleert!
  3. geduelleerd
  4. duellerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze