Neerlandés

Sinónimos detallados de een einde maken aan en neerlandés

een einde maken aan:

een einde maken aan verbo (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)

  1. een einde maken aan
    beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan
    • beëindigen verbo (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afsluiten verbo (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • eindigen verbo (eindig, eindigt, eindigde, eindigden, geëindigd)
    • ophouden verbo (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • stoppen verbo (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • een einde maken aan verbo (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
  2. een einde maken aan
    completeren; voltooien; afronden; afmaken; beëindigen; afwerken; klaarmaken; volbrengen; volmaken; een einde maken aan; afkrijgen; klaarkrijgen
    • completeren verbo (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • voltooien verbo (voltooi, voltooit, voltooide, voltooiden, voltooid)
    • afronden verbo (rond af, rondt af, rondde af, rondden af, afgerond)
    • afmaken verbo (maak af, maakt af, maakte af, maakten af, afgemaakt)
    • beëindigen verbo (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afwerken verbo (werk af, werkt af, werkte af, werkten af, afgewerkt)
    • klaarmaken verbo (maak klaar, maakt klaar, maakte klaar, maakten klaar, klaargemaakt)
    • volbrengen verbo (volbreng, volbrengt, volbracht, volbrachten, volbracht)
    • volmaken verbo (volmaak, volmaakt, volmaakte, volmaakten, volmaakt)
    • een einde maken aan verbo (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
    • afkrijgen verbo (krijg af, krijgt af, kreeg af, kregen af, afgekregen)
    • klaarkrijgen verbo (krijg klaar, krijgt klaar, kreeg klaar, kregen klaar, klaargekregen)

Conjugaciones de een einde maken aan:

o.t.t.
  1. maak een einde aan
  2. maakt een einde aan
  3. maakt een einde aan
  4. maken een einde aan
  5. maken een einde aan
  6. maken een einde aan
o.v.t.
  1. maakte een einde aan
  2. maakte een einde aan
  3. maakte een einde aan
  4. maakten een einde aan
  5. maakten een einde aan
  6. maakten een einde aan
v.t.t.
  1. heb een einde gemaakt aan
  2. hebt een einde gemaakt aan
  3. heeft een einde gemaakt aan
  4. hebben een einde gemaakt aan
  5. hebben een einde gemaakt aan
  6. hebben een einde gemaakt aan
v.v.t.
  1. had een einde gemaakt aan
  2. had een einde gemaakt aan
  3. had een einde gemaakt aan
  4. hadden een einde gemaakt aan
  5. hadden een einde gemaakt aan
  6. hadden een einde gemaakt aan
o.t.t.t.
  1. zal een einde maken aan
  2. zult een einde maken aan
  3. zal een einde maken aan
  4. zullen een einde maken aan
  5. zullen een einde maken aan
  6. zullen een einde maken aan
o.v.t.t.
  1. zou een einde maken aan
  2. zou een einde maken aan
  3. zou een einde maken aan
  4. zouden een einde maken aan
  5. zouden een einde maken aan
  6. zouden een einde maken aan
diversen
  1. maak een einde aan!
  2. maakt een einde aan!
  3. een einde gemaakt aan
  4. een einde makend aan
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Sinónimos relacionados de een einde maken aan