Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de flatteren en neerlandés

flatteren:

flatteren verbo (flatteer, flatteert, flatteerde, flatteerden, geflatteerd)

  1. flatteren
    flatteren; goed staan
    • flatteren verbo (flatteer, flatteert, flatteerde, flatteerden, geflatteerd)
    • goed staan verbo (sta goed, staat goed, stond goed, stonden goed, goed gestaan)
  2. flatteren
    vleien; kruipen; flikflooien; flatteren; vlemen; stroop om de mond smeren
    • vleien verbo (vlei, vleit, vleide, vleiden, gevleid)
    • kruipen verbo (kruip, kruipt, kroop, kropen, gekropen)
    • flikflooien verbo (flikflooi, flikflooit, flikflooide, flikflooiden, geflikflooid)
    • flatteren verbo (flatteer, flatteert, flatteerde, flatteerden, geflatteerd)
    • vlemen verbo
    • stroop om de mond smeren verbo (smeer stroop om de mond, smeert stroop om de mond, smeerde stroop om de mond, smeerden stroop om de mond, stroop om de mond gesmeerd)

Conjugaciones de flatteren:

o.t.t.
  1. flatteer
  2. flatteert
  3. flatteert
  4. flatteren
  5. flatteren
  6. flatteren
o.v.t.
  1. flatteerde
  2. flatteerde
  3. flatteerde
  4. flatteerden
  5. flatteerden
  6. flatteerden
v.t.t.
  1. heb geflatteerd
  2. hebt geflatteerd
  3. heeft geflatteerd
  4. hebben geflatteerd
  5. hebben geflatteerd
  6. hebben geflatteerd
v.v.t.
  1. had geflatteerd
  2. had geflatteerd
  3. had geflatteerd
  4. hadden geflatteerd
  5. hadden geflatteerd
  6. hadden geflatteerd
o.t.t.t.
  1. zal flatteren
  2. zult flatteren
  3. zal flatteren
  4. zullen flatteren
  5. zullen flatteren
  6. zullen flatteren
o.v.t.t.
  1. zou flatteren
  2. zou flatteren
  3. zou flatteren
  4. zouden flatteren
  5. zouden flatteren
  6. zouden flatteren
en verder
  1. ben geflatteerd
  2. bent geflatteerd
  3. is geflatteerd
  4. zijn geflatteerd
  5. zijn geflatteerd
  6. zijn geflatteerd
diversen
  1. flatteer!
  2. flatteert!
  3. geflatteerd
  4. flatterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze