Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. fles:
  2. flessen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de fles en neerlandés

fles:

fles [de ~] sustantivo

  1. de fles
    de fles; de wijnfles
  2. de fles
    – hol voorwerp met brede buik, meestal van glas 1
    de fles
    – hol voorwerp met brede buik, meestal van glas 1
    • fles [de ~] sustantivo
      • ik heb een fles wijn gekocht1

Palabras relacionadas con "fles":


Definiciones relacionadas de "fles":

  1. hol voorwerp met brede buik, meestal van glas1
    • ik heb een fles wijn gekocht1

flessen:

flessen verbo (fles, flest, fleste, flesten, geflest)

  1. flessen
    afzetten; oplichten; flessen; bedrogen worden

Conjugaciones de flessen:

o.t.t.
  1. fles
  2. flest
  3. flest
  4. flessen
  5. flessen
  6. flessen
o.v.t.
  1. fleste
  2. fleste
  3. fleste
  4. flesten
  5. flesten
  6. flesten
v.t.t.
  1. heb geflest
  2. hebt geflest
  3. heeft geflest
  4. hebben geflest
  5. hebben geflest
  6. hebben geflest
v.v.t.
  1. had geflest
  2. had geflest
  3. had geflest
  4. hadden geflest
  5. hadden geflest
  6. hadden geflest
o.t.t.t.
  1. zal flessen
  2. zult flessen
  3. zal flessen
  4. zullen flessen
  5. zullen flessen
  6. zullen flessen
o.v.t.t.
  1. zou flessen
  2. zou flessen
  3. zou flessen
  4. zouden flessen
  5. zouden flessen
  6. zouden flessen
en verder
  1. ben geflest
  2. bent geflest
  3. is geflest
  4. zijn geflest
  5. zijn geflest
  6. zijn geflest
diversen
  1. fles!
  2. flest!
  3. geflest
  4. flessend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "flessen":