Neerlandés

Sinónimos detallados de hard en neerlandés

hard:

hard adj.

  1. hard
    hard; luid; hardop
  2. hard
  3. hard
    hard; ruw; hardhandig; onzacht
  4. hard
  5. hard
  6. hard
  7. hard
    scherp; schel; schril; hoog; hard; snerpend
  8. hard
    – met grote vaart 1
    de snel; hard; gauw
    – met grote vaart 1
    • snel [de ~] sustantivo
      • Jan reed snel naar huis1
    • hard adj.
      • hij rijdt veel te hard1
    • gauw adj.
      • ga nou gauw!1
  9. hard
    – heel erg 1
    hard
    – heel erg 1
    • hard adj.
      • je hebt je rust hard nodig1
  10. hard
    – hevig of krachtig 1
    hard
    – hevig of krachtig 1
    • hard adj.
      • er stond een harde wind1
  11. hard
    – met veel kalk erin 1
    hard
    – met veel kalk erin 1
    • hard adj.
      • het water is hier hard1
  12. hard
    – moeilijk of zwaar 1
    hard
    – moeilijk of zwaar 1
    • hard adj.
      • dat is erg hard voor hem1
  13. hard
    – niet goed in te drukken 1
    hard
    – niet goed in te drukken 1
    • hard adj.
      • het vriest, dus de grond is hard1
  14. hard
    – streng en zonder medelijden 1
    hard
    – streng en zonder medelijden 1
    • hard adj.
      • de minister neemt harde maatregelen1
  15. hard
    – waar bewijzen voor zijn 1
    hard
    – waar bewijzen voor zijn 1
    • hard adj.
      • de harde cijfers tonen aan dat hij gelogen heeft1
  16. hard
    – krachtig, overduidelijk te horen 1
    hard; luid
    – krachtig, overduidelijk te horen 1
    • hard adj.
      • die harde muziek komt van boven1
    • luid adj.
      • met luide stem riep hij ons1

Palabras relacionadas con "hard":

  • hardheid, harder, hardere, hardst, hardste

Sinónimos alternativos de "hard":


Antónimos de "hard":


Definiciones relacionadas de "hard":

  1. heel erg1
    • je hebt je rust hard nodig1
  2. met grote vaart1
    • hij rijdt veel te hard1
  3. hevig of krachtig1
    • er stond een harde wind1
  4. met veel kalk erin1
    • het water is hier hard1
  5. moeilijk of zwaar1
    • dat is erg hard voor hem1
  6. niet goed in te drukken1
    • het vriest, dus de grond is hard1
  7. streng en zonder medelijden1
    • de minister neemt harde maatregelen1
  8. waar bewijzen voor zijn1
    • de harde cijfers tonen aan dat hij gelogen heeft1
  9. krachtig, overduidelijk te horen1
    • die harde muziek komt van boven1

harden:

harden verbo (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)

  1. harden
    harden; stalen; uitharden
    • harden verbo (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)
    • stalen verbo (staal, staalt, staalde, staalden, gestaald)
    • uitharden verbo (hard uit, hardt uit, hardde uit, hardden uit, uitgehard)
  2. harden
    trainen; oefenen; harden; coachen; bekwamen
    • trainen verbo (train, traint, trainde, trainden, getraind)
    • oefenen verbo (oefen, oefent, oefende, oefenden, geoefend)
    • harden verbo (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)
    • coachen verbo
    • bekwamen verbo (bekwaam, bekwaamt, bekwaamde, bekwaamden, bekwaamd)
  3. harden
    dragen; volhouden; verdragen; doorstaan; uithouden; verduren; uitzingen; dulden; harden
    • dragen verbo (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
    • volhouden verbo (houd vol, houdt vol, hield vol, hielden vol, volgehouden)
    • verdragen verbo (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • doorstaan verbo (doorsta, doorstaat, doorstond, doorstonden, doorgestaan)
    • uithouden verbo (houd uit, houdt uit, hield uit, hielden uit, uitgehouden)
    • verduren verbo (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)
    • uitzingen verbo (zing uit, zingt uit, zong uit, zongen uit, uitgezongen)
    • dulden verbo (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • harden verbo (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)
  4. harden
    – hard worden 1
    harden
    – hard worden 1
    • harden verbo (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)
      • stopverf moet harden voordat je het schildert1

Conjugaciones de harden:

o.t.t.
  1. hard
  2. hardt
  3. hardt
  4. harden
  5. harden
  6. harden
o.v.t.
  1. hardde
  2. hardde
  3. hardde
  4. hardden
  5. hardden
  6. hardden
v.t.t.
  1. ben gehard
  2. bent gehard
  3. is gehard
  4. zijn gehard
  5. zijn gehard
  6. zijn gehard
v.v.t.
  1. was gehard
  2. was gehard
  3. was gehard
  4. waren gehard
  5. waren gehard
  6. waren gehard
o.t.t.t.
  1. zal harden
  2. zult harden
  3. zal harden
  4. zullen harden
  5. zullen harden
  6. zullen harden
o.v.t.t.
  1. zou harden
  2. zou harden
  3. zou harden
  4. zouden harden
  5. zouden harden
  6. zouden harden
diversen
  1. hard!
  2. hardt!
  3. gehard
  4. hardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

harden [znw.] sustantivo

  1. harden
    harden; bestand maken tegen

Definiciones relacionadas de "harden":

  1. hard worden1
    • stopverf moet harden voordat je het schildert1

Sinónimos relacionados de hard