Neerlandés

Sinónimos detallados de heel en neerlandés

heel:

heel adj.

  1. heel
    heel; gaaf; intact
  2. heel
    hele; heel
  3. heel
    – zonder dat er iets ontbreekt 1
    heel; volledig; het totaal; helemaal; geheel; vol; compleet
    – zonder dat er iets ontbreekt 1
    • heel adj.
      • deze puzzel is nog heel1
    • volledig adj.
      • hij heeft een volledige baan1
    • totaal [het ~] sustantivo
      • het totale bedrag is 120 gulden1
    • helemaal adv.
      • het brood was helemaal op1
    • geheel adj.
      • hij was geheel in het zwart gekleed1
    • vol adj.
      • zij wacht al een vol uur1
    • compleet adj.
      • ik heb de hele serie boeken compleet1
  4. heel
    – erg, zeer 1
    heel
    – erg, zeer 1
    • heel adj.
      • daar ben ik heel blij mee1
  5. heel
    – niet gebroken, gebarsten of gescheurd 1
    heel
    – niet gebroken, gebarsten of gescheurd 1
    • heel adj.
      • alle kopjes zijn stuk, maar die ene is nog heel1

Palabras relacionadas con "heel":

  • heelheid

Sinónimos alternativos de "heel":


Antónimos de "heel":


Definiciones relacionadas de "heel":

  1. erg, zeer1
    • daar ben ik heel blij mee1
  2. zonder dat er iets ontbreekt1
    • deze puzzel is nog heel1
  3. niet gebroken, gebarsten of gescheurd1
    • alle kopjes zijn stuk, maar die ene is nog heel1

heel forma de helen:

helen verbo (heel, heelt, heelde, heelden, geheeld)

  1. helen
    genezen; gezond worden; beteren; helen
    • genezen verbo (genees, geneest, genas, genazen, genezen)
    • gezond worden verbo (word gezond, wordt gezond, werd gezond, werden gezond, gezond geworden)
    • beteren verbo (beter, betert, beterde, beterden, gebeterd)
    • helen verbo (heel, heelt, heelde, heelden, geheeld)
  2. helen
    genezen van ziekte; helen
  3. helen
    helen; gestolen goed verkopen
  4. helen
    – weer beter, gezond maken/worden 1
    genezen; helen
    – weer beter, gezond maken/worden 1
    • genezen verbo (genees, geneest, genas, genazen, genezen)
      • de wond aan zijn been is genezen1
    • helen verbo (heel, heelt, heelde, heelden, geheeld)
      • de wond is inmiddels geheeld1
  5. helen
    – iets kopen waarvan je weet dat het gestolen is 1
    helen
    – iets kopen waarvan je weet dat het gestolen is 1
    • helen verbo (heel, heelt, heelde, heelden, geheeld)
      • het kopen van die gestolen fiets is een vorm van helen1

Conjugaciones de helen:

o.t.t.
  1. heel
  2. heelt
  3. heelt
  4. helen
  5. helen
  6. helen
o.v.t.
  1. heelde
  2. heelde
  3. heelde
  4. heelden
  5. heelden
  6. heelden
v.t.t.
  1. heb geheeld
  2. hebt geheeld
  3. heeft geheeld
  4. hebben geheeld
  5. hebben geheeld
  6. hebben geheeld
v.v.t.
  1. had geheeld
  2. had geheeld
  3. had geheeld
  4. hadden geheeld
  5. hadden geheeld
  6. hadden geheeld
o.t.t.t.
  1. zal helen
  2. zult helen
  3. zal helen
  4. zullen helen
  5. zullen helen
  6. zullen helen
o.v.t.t.
  1. zou helen
  2. zou helen
  3. zou helen
  4. zouden helen
  5. zouden helen
  6. zouden helen
en verder
  1. ben geheeld
  2. bent geheeld
  3. is geheeld
  4. zijn geheeld
  5. zijn geheeld
  6. zijn geheeld
diversen
  1. heel!
  2. heelt!
  3. geheeld
  4. helend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "helen":


Sinónimos alternativos de "helen":


Definiciones relacionadas de "helen":

  1. weer beter, gezond maken/worden1
    • de wond is inmiddels geheeld1
  2. iets kopen waarvan je weet dat het gestolen is1
    • het kopen van die gestolen fiets is een vorm van helen1

Sinónimos relacionados de heel