Neerlandés

Sinónimos detallados de horen en neerlandés

horen:

horen verbo (hoor, hoort, hoorde, hoorden, gehoord)

  1. horen
    horen; geluid waarnemen
  2. horen
    vernemen; horen; te horen krijgen
  3. horen
    horen; gebruikelijk zijn
  4. horen
    waarnemen; zien; observeren; bekijken; gewaarworden; gadeslaan; merken; horen; signaleren; voelen
    • waarnemen verbo (neem waar, neemt waar, nam waar, namen waar, waargenomen)
    • zien verbo (zie, ziet, zag, zagen, gezien)
    • observeren verbo (observeer, observeert, observeerde, observeerden, geobserveerd)
    • bekijken verbo (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • gewaarworden verbo (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • gadeslaan verbo (sla gade, slaat gade, sloeg gade, sloegen gade, gade geslagen)
    • merken verbo (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
    • horen verbo (hoor, hoort, hoorde, hoorden, gehoord)
    • signaleren verbo (signaleer, signaleert, signaleerde, signaleerden, gesignaleerd)
    • voelen verbo (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
  5. horen
    – bij iemand of iets passen 1
    horen
    – bij iemand of iets passen 1
    • horen verbo (hoor, hoort, hoorde, hoorden, gehoord)
      • die kop en schotel horen bij elkaar1
  6. horen
    – het met je oren waarnemen 1
    horen; vernemen
    – het met je oren waarnemen 1
    • horen verbo (hoor, hoort, hoorde, hoorden, gehoord)
      • ik hoor dat er iemand aan komt lopen1
    • vernemen verbo (verneem, verneemt, vernam, vernamen, vernomen)
      • ik heb vernomen dat je bent ontslagen1

Conjugaciones de horen:

o.t.t.
  1. hoor
  2. hoort
  3. hoort
  4. horen
  5. horen
  6. horen
o.v.t.
  1. hoorde
  2. hoorde
  3. hoorde
  4. hoorden
  5. hoorden
  6. hoorden
v.t.t.
  1. heb gehoord
  2. hebt gehoord
  3. heeft gehoord
  4. hebben gehoord
  5. hebben gehoord
  6. hebben gehoord
v.v.t.
  1. had gehoord
  2. had gehoord
  3. had gehoord
  4. hadden gehoord
  5. hadden gehoord
  6. hadden gehoord
o.t.t.t.
  1. zal horen
  2. zult horen
  3. zal horen
  4. zullen horen
  5. zullen horen
  6. zullen horen
o.v.t.t.
  1. zou horen
  2. zou horen
  3. zou horen
  4. zouden horen
  5. zouden horen
  6. zouden horen
en verder
  1. ben gehoord
  2. bent gehoord
  3. is gehoord
  4. zijn gehoord
  5. zijn gehoord
  6. zijn gehoord
diversen
  1. hoor!
  2. hoort!
  3. gehoord
  4. horend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

horen [het ~] sustantivo

  1. het horen
    het horen
    • horen [het ~] sustantivo

horen [de ~] sustantivo, plural

  1. de horen
    – wat gepast is 1
    de horen
    – wat gepast is 1
    • horen [de ~] sustantivo, plural
      • je hoort in de kerk niet zo hard te praten1

Palabras relacionadas con "horen":


Sinónimos alternativos de "horen":


Definiciones relacionadas de "horen":

  1. wat gepast is1
    • je hoort in de kerk niet zo hard te praten1
  2. bij iemand of iets passen1
    • die kop en schotel horen bij elkaar1
  3. het met je oren waarnemen1
    • ik hoor dat er iemand aan komt lopen1

horen forma de hor:

hor [de ~] sustantivo

  1. de hor
    de hor
    • hor [de ~] sustantivo

Palabras relacionadas con "hor":


Sinónimos relacionados de horen