Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. huur:
  2. huren:


Neerlandés

Sinónimos detallados de huur en neerlandés

huur:

huur [de ~] sustantivo

  1. de huur
    de huur; de huurprijs; de huishuur; de huursom

Palabras relacionadas con "huur":


huren:

huren verbo (huur, huurt, huurde, huurden, gehuurd)

  1. huren
    huren; charteren
    • huren verbo (huur, huurt, huurde, huurden, gehuurd)
    • charteren verbo (charteer, charteert, charteerde, charteerden, gecharteerd)
  2. huren
    – het gebruiken tegen betaling 1
    huren
    – het gebruiken tegen betaling 1
    • huren verbo (huur, huurt, huurde, huurden, gehuurd)
      • we hebben deze woning gehuurd1

Conjugaciones de huren:

o.t.t.
  1. huur
  2. huurt
  3. huurt
  4. huren
  5. huren
  6. huren
o.v.t.
  1. huurde
  2. huurde
  3. huurde
  4. huurden
  5. huurden
  6. huurden
v.t.t.
  1. heb gehuurd
  2. hebt gehuurd
  3. heeft gehuurd
  4. hebben gehuurd
  5. hebben gehuurd
  6. hebben gehuurd
v.v.t.
  1. had gehuurd
  2. had gehuurd
  3. had gehuurd
  4. hadden gehuurd
  5. hadden gehuurd
  6. hadden gehuurd
o.t.t.t.
  1. zal huren
  2. zult huren
  3. zal huren
  4. zullen huren
  5. zullen huren
  6. zullen huren
o.v.t.t.
  1. zou huren
  2. zou huren
  3. zou huren
  4. zouden huren
  5. zouden huren
  6. zouden huren
en verder
  1. is gehuurd
  2. zijn gehuurd
diversen
  1. huur!
  2. huurt!
  3. gehuurd
  4. hurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

huren [het ~] sustantivo

  1. het huren
    in dienst nemen; inhuren; het huren

Palabras relacionadas con "huren":


Definiciones relacionadas de "huren":

  1. het gebruiken tegen betaling1
    • we hebben deze woning gehuurd1

Sinónimos relacionados de huur