Neerlandés

Sinónimos detallados de jachten en neerlandés

jachten:

jachten verbo (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)

  1. jachten
    reppen; jachten; jakkeren; spoeden
    • reppen verbo
    • jachten verbo (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • jakkeren verbo (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • spoeden verbo (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
  2. jachten
    jachten; ophitsen; voortjagen; opjagen; opdrijven
    • jachten verbo (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • ophitsen verbo (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • voortjagen verbo (jaag voort, jaagt voort, joeg voort, joegen voort, voortgejaagd)
    • opjagen verbo (jaag op, jaagt op, jaagde op, jaagden op, opgejaagd)
    • opdrijven verbo (drijf op, drijft op, dreef op, dreven op, opgedreven)
  3. jachten
    zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen
    • zich haasten verbo
    • opschieten verbo (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • jagen verbo (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • snellen verbo (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
    • zich spoeden verbo
    • vliegen verbo (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
    • spoeden verbo (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • jachten verbo (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • reppen verbo
    • jakkeren verbo (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • ijlen verbo (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
  4. jachten
    haasten; tot spoed aanzetten; spoeden; jachten

Conjugaciones de jachten:

o.t.t.
  1. jacht
  2. jacht
  3. jacht
  4. jachten
  5. jachten
  6. jachten
o.v.t.
  1. jachtte
  2. jachtte
  3. jachtte
  4. jachtten
  5. jachtten
  6. jachtten
v.t.t.
  1. heb gejacht
  2. hebt gejacht
  3. heeft gejacht
  4. hebben gejacht
  5. hebben gejacht
  6. hebben gejacht
v.v.t.
  1. had gejacht
  2. had gejacht
  3. had gejacht
  4. hadden gejacht
  5. hadden gejacht
  6. hadden gejacht
o.t.t.t.
  1. zal jachten
  2. zult jachten
  3. zal jachten
  4. zullen jachten
  5. zullen jachten
  6. zullen jachten
o.v.t.t.
  1. zou jachten
  2. zou jachten
  3. zou jachten
  4. zouden jachten
  5. zouden jachten
  6. zouden jachten
en verder
  1. ben gejacht
  2. bent gejacht
  3. is gejacht
  4. zijn gejacht
  5. zijn gejacht
  6. zijn gejacht
diversen
  1. jacht!
  2. jacht!
  3. gejacht
  4. jachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "jachten":


jacht:

jacht [de ~] sustantivo

  1. de jacht
    jagen; de jacht
  2. de jacht
    de jacht; wildjacht; de jachtpartij; jaagpartij

jacht [de ~] sustantivo

  1. de jacht
    de jacht
    • jacht [de ~] sustantivo
  2. de jacht
    – achtervolging van dieren om ze te doden 1
    de jacht
    – achtervolging van dieren om ze te doden 1
    • jacht [de ~] sustantivo
      • de jacht op konijnen is weer begonnen1

jacht [het ~] sustantivo

  1. het jacht
    – luxe en comfortabele plezierboot 1
    het jacht
    – luxe en comfortabele plezierboot 1
    • jacht [het ~] sustantivo
      • hij ging met een zeiljacht de wereld rond1

Palabras relacionadas con "jacht":


Definiciones relacionadas de "jacht":

  1. achtervolging van dieren om ze te doden1
    • de jacht op konijnen is weer begonnen1
  2. luxe en comfortabele plezierboot1
    • hij ging met een zeiljacht de wereld rond1