Neerlandés

Sinónimos detallados de laven en neerlandés

laven:

laven verbo (laaf, laaft, laafde, laafden, gelaafd)

  1. laven
    laven; lenigen; tegoed doen; lessen
    • laven verbo (laaf, laaft, laafde, laafden, gelaafd)
    • lenigen verbo (lenig, lenigt, lenigde, lenigden, gelenigd)
    • tegoed doen verbo (doe tegoed, doet tegoed, deed tegoed, deden tegoed, tegoed gedaan)
    • lessen verbo (les, lest, leste, lesten, gelest)
  2. laven
    dorst lessen; laven
  3. laven
    troosten; sterken; laven; zijn heil zoeken in

Conjugaciones de laven:

o.t.t.
  1. laaf
  2. laaft
  3. laaft
  4. laven
  5. laven
  6. laven
o.v.t.
  1. laafde
  2. laafde
  3. laafde
  4. laafden
  5. laafden
  6. laafden
v.t.t.
  1. heb gelaafd
  2. hebt gelaafd
  3. heeft gelaafd
  4. hebben gelaafd
  5. hebben gelaafd
  6. hebben gelaafd
v.v.t.
  1. had gelaafd
  2. had gelaafd
  3. had gelaafd
  4. hadden gelaafd
  5. hadden gelaafd
  6. hadden gelaafd
o.t.t.t.
  1. zal laven
  2. zult laven
  3. zal laven
  4. zullen laven
  5. zullen laven
  6. zullen laven
o.v.t.t.
  1. zou laven
  2. zou laven
  3. zou laven
  4. zouden laven
  5. zouden laven
  6. zouden laven
en verder
  1. ben gelaafd
  2. bent gelaafd
  3. is gelaafd
  4. zijn gelaafd
  5. zijn gelaafd
  6. zijn gelaafd
diversen
  1. laaf!
  2. laaft!
  3. gelaafd
  4. lavend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Sinónimos relacionados de laven