Neerlandés

Sinónimos detallados de leiden en neerlandés

leiden:

leiden verbo (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)

  1. leiden
    leiden; begeleiden; voeren; meevoeren
    • leiden verbo (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
    • begeleiden verbo (begeleid, begeleidt, begeleidde, begeleidden, begeleid)
    • voeren verbo (voer, voert, voerde, voerden, gevoerd)
    • meevoeren verbo (voer mee, voert mee, voerde mee, voerden mee, meegevoerd)
  2. leiden
    leiden; besturen; aanvoeren; voorzitten; leiding geven; managen
    • leiden verbo (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
    • besturen verbo (bestuur, bestuurt, bestuurde, bestuurden, bestuurd)
    • aanvoeren verbo (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • voorzitten verbo (zit voor, zat voor, zaten voor, voorgezeten)
    • managen verbo (manage, managed, managde, managden, gemanaged)
  3. leiden
    leiden; aanvoeren; commanderen; bevel voeren over; leidinggeven
    • leiden verbo (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
    • aanvoeren verbo (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • commanderen verbo (commandeer, commandeert, commandeerde, commandeerden, gecommandeerd)
    • leidinggeven verbo (geef leiding, geeft leiding, gaf leiding, gaven leiding, leiding gegeven)
  4. leiden
    – aangeven wat er moet gebeuren 1
    leiden
    – aangeven wat er moet gebeuren 1
    • leiden verbo (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
      • de voorzitter leidt de vergadering1
  5. leiden
    – vooropgaan of bovenaan staan 1
    leiden
    – vooropgaan of bovenaan staan 1
    • leiden verbo (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
      • Ajax leidt in de eredivisie van het voetbal1
  6. leiden
    – in een bepaalde richting gaan 1
    leiden; voeren
    – in een bepaalde richting gaan 1
    • leiden verbo (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
      • deze weg leidt naar Amsterdam1
    • voeren verbo (voer, voert, voerde, voerden, gevoerd)
      • de trein voerde ons naar het zuiden1

Conjugaciones de leiden:

o.t.t.
  1. leid
  2. leidt
  3. leidt
  4. leiden
  5. leiden
  6. leiden
o.v.t.
  1. leidde
  2. leidde
  3. leidde
  4. leidden
  5. leidden
  6. leidden
v.t.t.
  1. heb geleid
  2. hebt geleid
  3. heeft geleid
  4. hebben geleid
  5. hebben geleid
  6. hebben geleid
v.v.t.
  1. had geleid
  2. had geleid
  3. had geleid
  4. hadden geleid
  5. hadden geleid
  6. hadden geleid
o.t.t.t.
  1. zal leiden
  2. zult leiden
  3. zal leiden
  4. zullen leiden
  5. zullen leiden
  6. zullen leiden
o.v.t.t.
  1. zou leiden
  2. zou leiden
  3. zou leiden
  4. zouden leiden
  5. zouden leiden
  6. zouden leiden
en verder
  1. ben geleid
  2. bent geleid
  3. is geleid
  4. zijn geleid
  5. zijn geleid
  6. zijn geleid
diversen
  1. leid!
  2. leidt!
  3. geleid
  4. leidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Sinónimos alternativos de "leiden":


Antónimos de "leiden":


Definiciones relacionadas de "leiden":

  1. aangeven wat er moet gebeuren1
    • de voorzitter leidt de vergadering1
  2. vooropgaan of bovenaan staan1
    • Ajax leidt in de eredivisie van het voetbal1
  3. in een bepaalde richting gaan1
    • deze weg leidt naar Amsterdam1

Sinónimos relacionados de leiden