Neerlandés

Sinónimos detallados de lever en neerlandés

lever:

lever [de ~] sustantivo

  1. de lever
    de lever
    • lever [de ~] sustantivo
  2. de lever
    – orgaan in buikholte dat je bloed zuivert 1
    de lever
    – orgaan in buikholte dat je bloed zuivert 1
    • lever [de ~] sustantivo
      • hij heeft last van zijn lever1

Palabras relacionadas con "lever":

  • leveren, levers, levertje, levertjes

Definiciones relacionadas de "lever":

  1. orgaan in buikholte dat je bloed zuivert1
    • hij heeft last van zijn lever1

lever forma de leveren:

leveren verbo (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)

  1. leveren
    leveren; bezorgen; aanleveren; brengen; afleveren; overhandigen; toeleveren
    • leveren verbo (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
    • bezorgen verbo (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • aanleveren verbo (lever aan, levert aan, leverde aan, leverden aan, aangeleverd)
    • brengen verbo (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren verbo (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • overhandigen verbo (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
    • toeleveren verbo (lever toe, levert toe, leverde toe, leverden toe, toegeleverd)
  2. leveren
    leveren; lappen; flikken; iemand iets flikken
  3. leveren
    – het op een bepaalde plek brengen 1
    leveren; bezorgen; afleveren
    – het op een bepaalde plek brengen 1
    • leveren verbo (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
      • hij levert kroketten aan verschillende snackbars1
    • bezorgen verbo (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
      • de postbode bezorgde het pakje1
    • afleveren verbo (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
      • de postbode heeft het pakje afgeleverd1
  4. leveren
    – geven zodat er iets mee gedaan kan worden 1
    leveren
    – geven zodat er iets mee gedaan kan worden 1
    • leveren verbo (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
      • een koe levert minstens 20 liter melk1

Conjugaciones de leveren:

o.t.t.
  1. lever
  2. levert
  3. levert
  4. leveren
  5. leveren
  6. leveren
o.v.t.
  1. leverde
  2. leverde
  3. leverde
  4. leverden
  5. leverden
  6. leverden
v.t.t.
  1. heb geleverd
  2. hebt geleverd
  3. heeft geleverd
  4. hebben geleverd
  5. hebben geleverd
  6. hebben geleverd
v.v.t.
  1. had geleverd
  2. had geleverd
  3. had geleverd
  4. hadden geleverd
  5. hadden geleverd
  6. hadden geleverd
o.t.t.t.
  1. zal leveren
  2. zult leveren
  3. zal leveren
  4. zullen leveren
  5. zullen leveren
  6. zullen leveren
o.v.t.t.
  1. zou leveren
  2. zou leveren
  3. zou leveren
  4. zouden leveren
  5. zouden leveren
  6. zouden leveren
en verder
  1. ben geleverd
  2. bent geleverd
  3. is geleverd
  4. zijn geleverd
  5. zijn geleverd
  6. zijn geleverd
diversen
  1. lever!
  2. levert!
  3. geleverd
  4. leverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

leveren [znw.] sustantivo

  1. leveren
    leveren

Palabras relacionadas con "leveren":


Sinónimos alternativos de "leveren":


Antónimos de "leveren":


Definiciones relacionadas de "leveren":

  1. het op een bepaalde plek brengen1
    • hij levert kroketten aan verschillende snackbars1
  2. geven zodat er iets mee gedaan kan worden1
    • een koe levert minstens 20 liter melk1