Neerlandés

Sinónimos detallados de lijn en neerlandés

lijn:

lijn [de ~] sustantivo

  1. de lijn
    de lijn; de linie; de streep
    • lijn [de ~] sustantivo
    • linie [de ~ (v)] sustantivo
    • streep [de ~] sustantivo
  2. de lijn
    de lijn; de schreef
  3. de lijn
    de teugel; de lijn; de riem; de lei
    • teugel [de ~ (m)] sustantivo
    • lijn [de ~] sustantivo
    • riem [de ~ (m)] sustantivo
    • lei [de ~] sustantivo
  4. de lijn
    de rimpel; de lijn; huidrimpel
  5. de lijn
    de lijn
    • lijn [de ~] sustantivo
  6. de lijn
    – vorm van het lichaam 1
    de lijn; de figuur; de gestalte
    – vorm van het lichaam 1
    • lijn [de ~] sustantivo
      • nee, geen gebak, ik moet om mijn lijn denken1
    • figuur [de ~] sustantivo
      • hij heeft het figuur van een jonge kerel1
    • gestalte [de ~ (v)] sustantivo
      • zijn lange gestalte maakte veel indruk1
  7. de lijn
    – koord of draad 1
    de lijn
    – koord of draad 1
    • lijn [de ~] sustantivo
      • houd uw hond aan de lijn1
  8. de lijn
    – verbinding tussen twee punten 1
    de lijn
    – verbinding tussen twee punten 1
    • lijn [de ~] sustantivo
      • er is vertraging op de lijn Amsterdam-Utrecht1
  9. de lijn
    – verbinding tussen twee punten op een ondergrond 1
    de lijn; de streep
    – verbinding tussen twee punten op een ondergrond 1
    • lijn [de ~] sustantivo
      • in de driehoek trok hij een lijn1
    • streep [de ~] sustantivo
      • er liep een witte streep over het midden van de weg1

Palabras relacionadas con "lijn":


Sinónimos alternativos de "lijn":


Definiciones relacionadas de "lijn":

  1. vorm van het lichaam1
    • nee, geen gebak, ik moet om mijn lijn denken1
  2. koord of draad1
    • houd uw hond aan de lijn1
  3. verbinding tussen twee punten1
    • er is vertraging op de lijn Amsterdam-Utrecht1
  4. verbinding tussen twee punten op een ondergrond1
    • in de driehoek trok hij een lijn1

lijn forma de lijnen:

lijnen verbo (lijn, lijnt, lijnde, lijnden, gelijnd)

  1. lijnen
    lijnen
    • lijnen verbo (lijn, lijnt, lijnde, lijnden, gelijnd)

Conjugaciones de lijnen:

o.t.t.
  1. lijn
  2. lijnt
  3. lijnt
  4. lijnen
  5. lijnen
  6. lijnen
o.v.t.
  1. lijnde
  2. lijnde
  3. lijnde
  4. lijnden
  5. lijnden
  6. lijnden
v.t.t.
  1. heb gelijnd
  2. hebt gelijnd
  3. heeft gelijnd
  4. hebben gelijnd
  5. hebben gelijnd
  6. hebben gelijnd
v.v.t.
  1. had gelijnd
  2. had gelijnd
  3. had gelijnd
  4. hadden gelijnd
  5. hadden gelijnd
  6. hadden gelijnd
o.t.t.t.
  1. zal lijnen
  2. zult lijnen
  3. zal lijnen
  4. zullen lijnen
  5. zullen lijnen
  6. zullen lijnen
o.v.t.t.
  1. zou lijnen
  2. zou lijnen
  3. zou lijnen
  4. zouden lijnen
  5. zouden lijnen
  6. zouden lijnen
en verder
  1. is gelijnd
diversen
  1. lijn!
  2. lijnt!
  3. gelijnd
  4. lijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lijnen [het ~] sustantivo

  1. het lijnen
    het regime; het dieet; het lijnen
  2. het lijnen
    dieet houden; het lijnen
  3. het lijnen
    aan de lijn doen; de diëten; het lijnen

Palabras relacionadas con "lijnen":


Sinónimos relacionados de lijn