Neerlandés

Sinónimos detallados de oplichten en neerlandés

oplichten:

oplichten verbo (licht op, lichtte op, lichtten op, opgelicht)

  1. oplichten
    oplichten; flitsen; lichten
    • oplichten verbo (licht op, lichtte op, lichtten op, opgelicht)
    • flitsen verbo (flits, flitst, flitste, flitsten, geflits)
    • lichten verbo (licht, lichtte, lichtten, gelicht)
  2. oplichten
    afzetten; misleiden; bedriegen; besodemieteren; zwendelen; oplichten; beduvelen; belazeren; bedonderen
    • afzetten verbo (zet af, zette af, zetten af, afgezet)
    • misleiden verbo (misleid, misleidt, misleidde, misleidden, misleid)
    • bedriegen verbo (bedrieg, bedriegt, bedroog, bedrogen, bedrogen)
    • besodemieteren verbo (besodemieter, besodemietert, besodemieterde, besodemieterden, besodemieterd)
    • zwendelen verbo (zwendel, zwendelt, zwendelde, zwendelden, gezwendeld)
    • oplichten verbo (licht op, lichtte op, lichtten op, opgelicht)
    • beduvelen verbo (beduvel, beduvelt, beduvelde, beduvelden, beduveld)
    • belazeren verbo (belazer, belazert, belazerde, belazerden, belazerd)
    • bedonderen verbo (bedonder, bedondert, bedonderde, bedonderden, bedonderd)
  3. oplichten
    lichter worden van kleur; oplichten
  4. oplichten
    afzetten; oplichten; flessen; bedrogen worden
  5. oplichten
    – een beetje licht uitstralen 1
    oplichten
    – een beetje licht uitstralen 1
    • oplichten verbo (licht op, lichtte op, lichtten op, opgelicht)
      • deze jas licht op in het donker1
  6. oplichten
    – hem bedriegen en geld afnemen 1
    oplichten
    – hem bedriegen en geld afnemen 1
    • oplichten verbo (licht op, lichtte op, lichtten op, opgelicht)
      • we zijn voor een tientje opgelicht door die ober1

Conjugaciones de oplichten:

o.t.t.
  1. licht op
  2. licht op
  3. licht op
  4. lichten op
  5. lichten op
  6. lichten op
o.v.t.
  1. lichtte op
  2. lichtte op
  3. lichtte op
  4. lichtten op
  5. lichtten op
  6. lichtten op
v.t.t.
  1. heb opgelicht
  2. hebt opgelicht
  3. heeft opgelicht
  4. hebben opgelicht
  5. hebben opgelicht
  6. hebben opgelicht
v.v.t.
  1. had opgelicht
  2. had opgelicht
  3. had opgelicht
  4. hadden opgelicht
  5. hadden opgelicht
  6. hadden opgelicht
o.t.t.t.
  1. zal oplichten
  2. zult oplichten
  3. zal oplichten
  4. zullen oplichten
  5. zullen oplichten
  6. zullen oplichten
o.v.t.t.
  1. zou oplichten
  2. zou oplichten
  3. zou oplichten
  4. zouden oplichten
  5. zouden oplichten
  6. zouden oplichten
en verder
  1. ben opgelicht
  2. bent opgelicht
  3. is opgelicht
  4. zijn opgelicht
  5. zijn opgelicht
  6. zijn opgelicht
diversen
  1. licht op!
  2. licht op!
  3. opgelicht
  4. oplichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

oplichten [znw.] sustantivo

  1. oplichten
    oplichten; lichter worden

Definiciones relacionadas de "oplichten":

  1. een beetje licht uitstralen1
    • deze jas licht op in het donker1
  2. hem bedriegen en geld afnemen1
    • we zijn voor een tientje opgelicht door die ober1