Neerlandés

Sinónimos detallados de opzet en neerlandés

opzet:

opzet [de ~ (m)] sustantivo

  1. de opzet
    de planning; de opzet; de plan
  2. de opzet
    het voornemen; de plan; de opzet
  3. het opzet
    – voorlopig ontwerp van iets 1
    het plan; het opzet; het concept
    – voorlopig ontwerp van iets 1
    • plan [het ~] sustantivo
      • hij legde zijn plan aan de directie voor1
    • opzet [het ~] sustantivo
      • de opzet van het verhaal is niet goed1
    • concept [het ~] sustantivo
      • dit is het concept van mijn verhaal1
  4. het opzet
    – bewuste bedoeling 1
    het opzet
    – bewuste bedoeling 1
    • opzet [het ~] sustantivo
      • hij heeft met opzet de vaas gebroken1

Palabras relacionadas con "opzet":


Sinónimos alternativos de "opzet":


Definiciones relacionadas de "opzet":

  1. voorlopig ontwerp van iets1
    • de opzet van het verhaal is niet goed1
  2. bewuste bedoeling1
    • hij heeft met opzet de vaas gebroken1

opzet forma de opzetten:

opzetten verbo (zet op, zette op, zetten op, opgezet)

  1. opzetten
    opzetten; opjutten; iemand opstoken
  2. opzetten
    opzetten
    • opzetten verbo (zet op, zette op, zetten op, opgezet)
  3. opzetten
    groeien; toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan
    • groeien verbo (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)
    • toenemen verbo (neem toe, neemt toe, nam toe, namen toe, toegenomen)
    • stijgen verbo (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • vermeerderen verbo (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • groter worden verbo (word groter, wordt groter, werd groter, werden groter, groter geworden)
    • aanwinnen verbo (win aan, wint aan, won aan, wonnen aan, aangewonnen)
    • aangroeien verbo (groei aan, groeit aan, groeide aan, groeiden aan, aangegroeid)
    • aanzwellen verbo (zwel aan, zwelt aan, zwol aan, zwollen aan, aangezwollen)
    • opzetten verbo (zet op, zette op, zetten op, opgezet)
    • aanwassen verbo (was aan, wast aan, waste aan, wasten aan, aangewassen)
    • gedijen verbo (gedij, gedijt, gedijde, gedijden, gedijd)
    • de hoogte ingaan verbo (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
    • omhooggaan verbo (ga omhoog, gaat omhoog, ging omhoog, gingen omhoog, omhooggegaan)

Conjugaciones de opzetten:

o.t.t.
  1. zet op
  2. zet op
  3. zet op
  4. zetten op
  5. zetten op
  6. zetten op
o.v.t.
  1. zette op
  2. zette op
  3. zette op
  4. zetten op
  5. zetten op
  6. zetten op
v.t.t.
  1. heb opgezet
  2. hebt opgezet
  3. heeft opgezet
  4. hebben opgezet
  5. hebben opgezet
  6. hebben opgezet
v.v.t.
  1. had opgezet
  2. had opgezet
  3. had opgezet
  4. hadden opgezet
  5. hadden opgezet
  6. hadden opgezet
o.t.t.t.
  1. zal opzetten
  2. zult opzetten
  3. zal opzetten
  4. zullen opzetten
  5. zullen opzetten
  6. zullen opzetten
o.v.t.t.
  1. zou opzetten
  2. zou opzetten
  3. zou opzetten
  4. zouden opzetten
  5. zouden opzetten
  6. zouden opzetten
en verder
  1. is opgezet
  2. zijn opgezet
diversen
  1. zet op!
  2. zet op!
  3. opgezet
  4. opzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "opzetten":


Sinónimos relacionados de opzet