Neerlandés

Sinónimos detallados de overeenstemmend en neerlandés

overeenstemmend:

overeenstemmend adj.

  1. overeenstemmend
  2. overeenstemmend
  3. overeenstemmend

overeenstemmend forma de overeenstemmen:

overeenstemmen verbo (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)

  1. overeenstemmen
    overeenstemmen; congruent zijn; kloppen
    • overeenstemmen verbo (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
    • congruent zijn verbo (ben congruent, bent congruent, is congruent, was congruent, waren congruemt, congruent geweest)
    • kloppen verbo (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
  2. overeenstemmen
    overeenkomen; overeenstemmen; eens worden
    • overeenkomen verbo (kom overeen, komt overeen, kwam overeen, kwamen overeen, overeen gekomen)
    • overeenstemmen verbo (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
    • eens worden verbo (word eens, wordt eens, werd eens, werden eens, eens geworden)
  3. overeenstemmen
    kloppen; overeenstemmen; juist zijn
    • kloppen verbo (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
    • overeenstemmen verbo (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
    • juist zijn verbo (ben juist, bent juist, is juist, was juist, waren juist, juist geweest)
  4. overeenstemmen
    corresponderen; overeenkomen; stroken; overeenstemmen
    • corresponderen verbo (correspondeer, correspondeert, correspondeerde, correspondeerden, gecorrespondeerd)
    • overeenkomen verbo (kom overeen, komt overeen, kwam overeen, kwamen overeen, overeen gekomen)
    • stroken verbo
    • overeenstemmen verbo (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
  5. overeenstemmen
    samenstemmen; harmoniëren; overeenstemmen; een harmonieus geheel vormen

Conjugaciones de overeenstemmen:

o.t.t.
  1. stem overeen
  2. stemt overeen
  3. stemt overeen
  4. stemmen overeen
  5. stemmen overeen
  6. stemmen overeen
o.v.t.
  1. stemde overeen
  2. stemde overeen
  3. stemde overeen
  4. stemden overeen
  5. stemden overeen
  6. stemden overeen
v.t.t.
  1. heb overeen gestemd
  2. hebt overeen gestemd
  3. heeft overeen gestemd
  4. hebben overeen gestemd
  5. hebben overeen gestemd
  6. hebben overeen gestemd
v.v.t.
  1. had overeen gestemd
  2. had overeen gestemd
  3. had overeen gestemd
  4. hadden overeen gestemd
  5. hadden overeen gestemd
  6. hadden overeen gestemd
o.t.t.t.
  1. zal overeenstemmen
  2. zult overeenstemmen
  3. zal overeenstemmen
  4. zullen overeenstemmen
  5. zullen overeenstemmen
  6. zullen overeenstemmen
o.v.t.t.
  1. zou overeenstemmen
  2. zou overeenstemmen
  3. zou overeenstemmen
  4. zouden overeenstemmen
  5. zouden overeenstemmen
  6. zouden overeenstemmen
diversen
  1. stem overeen!
  2. stemt overeen!
  3. overeen gestemd
  4. overeenstemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overeenstemmen [znw.] sustantivo

  1. overeenstemmen
    accorderen; overeenstemmen