Neerlandés

Sinónimos detallados de snel en neerlandés

snel:

snel adj.

  1. snel
    snel; vlot; vlug; rap
  2. snel
    trendy; snel; hip; flitsend; vlot
  3. snel
    trendy; modieus; hip; flitsend; snel; vlot

snel [de ~] sustantivo

  1. de snel
    – met grote vaart 1
    de snel; hard; gauw
    – met grote vaart 1
    • snel [de ~] sustantivo
      • Jan reed snel naar huis1
    • hard adj.
      • hij rijdt veel te hard1
    • gauw adj.
      • ga nou gauw!1
  2. de snel
    – wat niet veel tijd kost 1
    de snel; vlug
    – wat niet veel tijd kost 1
    • snel [de ~] sustantivo
      • ik eet snel mijn bord leeg1
    • vlug adj.
      • ik heb vlug gegeten1

Palabras relacionadas con "snel":


Sinónimos alternativos de "snel":


Antónimos de "snel":


Definiciones relacionadas de "snel":

  1. met grote vaart1
    • Jan reed snel naar huis1
  2. wat niet veel tijd kost1
    • ik eet snel mijn bord leeg1

snellen:

snellen verbo (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)

  1. snellen
    spoeden; snellen
    • spoeden verbo (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • snellen verbo (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
  2. snellen
    zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen
    • zich haasten verbo
    • opschieten verbo (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • jagen verbo (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • snellen verbo (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
    • zich spoeden verbo
    • vliegen verbo (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
    • spoeden verbo (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • jachten verbo (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • reppen verbo
    • jakkeren verbo (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • ijlen verbo (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)

Conjugaciones de snellen:

o.t.t.
  1. snel
  2. snelt
  3. snelt
  4. snellen
  5. snellen
  6. snellen
o.v.t.
  1. snelde
  2. snelde
  3. snelde
  4. snelden
  5. snelden
  6. snelden
v.t.t.
  1. ben gesneld
  2. bent gesneld
  3. is gesneld
  4. zijn gesneld
  5. zijn gesneld
  6. zijn gesneld
v.v.t.
  1. was gesneld
  2. was gesneld
  3. was gesneld
  4. waren gesneld
  5. waren gesneld
  6. waren gesneld
o.t.t.t.
  1. zal snellen
  2. zult snellen
  3. zal snellen
  4. zullen snellen
  5. zullen snellen
  6. zullen snellen
o.v.t.t.
  1. zou snellen
  2. zou snellen
  3. zou snellen
  4. zouden snellen
  5. zouden snellen
  6. zouden snellen
diversen
  1. snel!
  2. snelt!
  3. gesneld
  4. snellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

snellen [het ~] sustantivo

  1. het snellen
    het rennen; hollen; zich snel voortbewegen; hardlopen; het snellen

Sinónimos relacionados de snel