Neerlandés

Sinónimos detallados de spoed en neerlandés

spoed:

spoed [de ~ (m)] sustantivo

  1. de spoed
    de snelheid; de vaart; de spoed; het tempo; de gang
    • snelheid [de ~ (v)] sustantivo
    • vaart [de ~] sustantivo
    • spoed [de ~ (m)] sustantivo
    • tempo [het ~] sustantivo
    • gang [de ~ (m)] sustantivo
  2. de spoed
    de haast; de spoed; ijl; haastigheid; de overijling; gehaastheid

Palabras relacionadas con "spoed":


spoed forma de spoeden:

spoeden verbo (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)

  1. spoeden
    spoeden; snellen
    • spoeden verbo (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • snellen verbo (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
  2. spoeden
    reppen; jachten; jakkeren; spoeden
    • reppen verbo
    • jachten verbo (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • jakkeren verbo (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • spoeden verbo (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
  3. spoeden
    zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen
    • zich haasten verbo
    • opschieten verbo (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • jagen verbo (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • snellen verbo (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
    • zich spoeden verbo
    • vliegen verbo (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
    • spoeden verbo (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • jachten verbo (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • reppen verbo
    • jakkeren verbo (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • ijlen verbo (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
  4. spoeden
    haasten; tot spoed aanzetten; spoeden; jachten
  5. spoeden
    haasten; jagen; zich spoeden; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden
    • haasten verbo (haast, haastte, haastten, gehaast)
    • jagen verbo (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • zich spoeden verbo
    • aanpoten verbo (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)
    • overhaasten verbo (overhaast, overhaastte, overhaastten, overhaast)
    • voortmaken verbo (maak voort, maakt voort, maakte voort, maakten voort, voortgemaakt)
    • haast maken verbo (maak haast, maakt haast, maakte haast, maakten haast, haast gemaakt)
    • ijlen verbo (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
    • spoeden verbo (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)

Conjugaciones de spoeden:

o.t.t.
  1. spoed
  2. spoedt
  3. spoedt
  4. spoeden
  5. spoeden
  6. spoeden
o.v.t.
  1. spoedde
  2. spoedde
  3. spoedde
  4. spoedden
  5. spoedden
  6. spoedden
v.t.t.
  1. heb gespoed
  2. hebt gespoed
  3. heeft gespoed
  4. hebben gespoed
  5. hebben gespoed
  6. hebben gespoed
v.v.t.
  1. had gespoed
  2. had gespoed
  3. had gespoed
  4. hadden gespoed
  5. hadden gespoed
  6. hadden gespoed
o.t.t.t.
  1. zal spoeden
  2. zult spoeden
  3. zal spoeden
  4. zullen spoeden
  5. zullen spoeden
  6. zullen spoeden
o.v.t.t.
  1. zou spoeden
  2. zou spoeden
  3. zou spoeden
  4. zouden spoeden
  5. zouden spoeden
  6. zouden spoeden
en verder
  1. ben gespoed
  2. bent gespoed
  3. is gespoed
  4. zijn gespoed
  5. zijn gespoed
  6. zijn gespoed
diversen
  1. spoed!
  2. spoedt!
  3. gespoed
  4. spoedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "spoeden":


Sinónimos relacionados de spoed