Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de verblijf en neerlandés

verblijf:

verblijf [het ~] sustantivo

  1. het verblijf
    het verblijf; het optrekje; de stulp
    het huis
    – gebouw dat bedoeld is om in te wonen 1
    • huis [het ~] sustantivo
      • wij wonen in een oud huis1
  2. het verblijf
    het huis; het verblijf; de residentie; de woning; het woonhuis; het thuis
  3. het verblijf
    – het ergens zijn 1
    het verblijf
    – het ergens zijn 1
    • verblijf [het ~] sustantivo
      • ons verblijf in Amerika was geen succes1
  4. het verblijf
    – plaats waar je bent 1
    het verblijf
    – plaats waar je bent 1
    • verblijf [het ~] sustantivo
      • in het dagverblijf mag je roken1

Definiciones relacionadas de "verblijf":

  1. het ergens zijn1
    • ons verblijf in Amerika was geen succes1
  2. plaats waar je bent1
    • in het dagverblijf mag je roken1

verblijven:

verblijven [het ~] sustantivo

  1. het verblijven
    het verblijven

verblijven verbo (verblijf, verblijft, verbleef, verbleven, verbleven)

  1. verblijven
    leven; wonen; verblijven; resideren; logeren
    • leven verbo (leef, leeft, leefde, leefden, geleefd)
    • wonen verbo (woon, woont, woonde, woonden, gewoond)
    • verblijven verbo (verblijf, verblijft, verbleef, verbleven, verbleven)
    • resideren verbo (resideer, resideert, resideerde, resideerden, geresideerd)
    • logeren verbo (logeer, logeert, logeerde, logeerden, gelogeerd)

Conjugaciones de verblijven:

o.t.t.
  1. verblijf
  2. verblijft
  3. verblijft
  4. verblijven
  5. verblijven
  6. verblijven
o.v.t.
  1. verbleef
  2. verbleef
  3. verbleef
  4. verbleven
  5. verbleven
  6. verbleven
v.t.t.
  1. heb verbleven
  2. hebt verbleven
  3. heeft verbleven
  4. hebben verbleven
  5. hebben verbleven
  6. hebben verbleven
v.v.t.
  1. had verbleven
  2. had verbleven
  3. had verbleven
  4. hadden verbleven
  5. hadden verbleven
  6. hadden verbleven
o.t.t.t.
  1. zal verblijven
  2. zult verblijven
  3. zal verblijven
  4. zullen verblijven
  5. zullen verblijven
  6. zullen verblijven
o.v.t.t.
  1. zou verblijven
  2. zou verblijven
  3. zou verblijven
  4. zouden verblijven
  5. zouden verblijven
  6. zouden verblijven
diversen
  1. verblijf!
  2. verblijft!
  3. verbleven
  4. verblijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Sinónimos relacionados de verblijf