Neerlandés

Sinónimos detallados de verscheiden en neerlandés

verscheiden:

verscheiden adj.

  1. verscheiden

verscheiden [het ~] sustantivo

  1. het verscheiden
    het verscheiden; het overlijden; de dood

verscheiden verbo (verscheid, verscheidt, verscheidde, verscheidden, verscheiden)

  1. verscheiden
    overlijden; sterven
    – doodgaan 1
    • overlijden verbo (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
      • zijn vader is vorig jaar overleden1
    • sterven verbo (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
      • het konijn van Sandra is gestorven1
    doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; verscheiden
    • doodgaan verbo (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • heengaan verbo (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • inslapen verbo (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
    • ontslapen verbo (ontslaap, ontslaapt, ontsliep, ontsliepen, ontslapen)
    • verscheiden verbo (verscheid, verscheidt, verscheidde, verscheidden, verscheiden)

Conjugaciones de verscheiden:

o.t.t.
  1. verscheid
  2. verscheidt
  3. verscheidt
  4. verscheiden
  5. verscheiden
  6. verscheiden
o.v.t.
  1. verscheidde
  2. verscheidde
  3. verscheidde
  4. verscheidden
  5. verscheidden
  6. verscheidden
v.t.t.
  1. ben verscheiden
  2. bent verscheiden
  3. is verscheiden
  4. zijn verscheiden
  5. zijn verscheiden
  6. zijn verscheiden
v.v.t.
  1. was verscheiden
  2. was verscheiden
  3. was verscheiden
  4. waren verscheiden
  5. waren verscheiden
  6. waren verscheiden
o.t.t.t.
  1. zal verscheiden
  2. zult verscheiden
  3. zal verscheiden
  4. zullen verscheiden
  5. zullen verscheiden
  6. zullen verscheiden
o.v.t.t.
  1. zou verscheiden
  2. zou verscheiden
  3. zou verscheiden
  4. zouden verscheiden
  5. zouden verscheiden
  6. zouden verscheiden
diversen
  1. verscheid!
  2. verscheidt!
  3. verscheiden
  4. verscheidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "verscheiden":