Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. beroep:
  2. beroepen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de beroep de neerlandés a sueco

beroep:

beroep [het ~] sustantivo

  1. het beroep (werk; vak)
    arbete
  2. het beroep (professie; ambt)
    jobb; yrke; arbete; profession

Translation Matrix for beroep:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
arbete ambt; beroep; professie; vak; werk activiteit; ambacht; arbeid; baan; baantje; bedrijvigheid; bezigheid; dienstbetrekking; functie; inspanning; job; karwei; positie; taak; vak; werk; werkgelegenheid; werkkring; werkplek; werkzaamheid
jobb ambt; beroep; professie aanstelling; aanvraag; ambacht; ambt; arbeid; arbeidsplaats; baan; baantje; benoeming; betrekking; bezigheid; contract; dienstbetrekking; functie; inspanning; installatie; job; karwei; karweitje; klusje; positie; taak; vak; werk; werkzaamheid
profession ambt; beroep; professie ambacht; métier; stiel; vak
yrke ambt; beroep; professie ambacht; metier; métier; stiel; vak
- vak

Palabras relacionadas con "beroep":


Sinónimos de "beroep":


Definiciones relacionadas de "beroep":

  1. wat je doet om geld te verdienen1
    • hij is automonteur van beroep1

Wiktionary: beroep


Cross Translation:
FromToVia
beroep anställning; arbete; jobb; tjänst job — economic role for which a person is paid
beroep kall métier — activity that is pursued as a trade or profession; a calling
beroep yrke profession — occupation
beroep utnämning Berufung — Ernennung in ein öffentliches Amt von Kirche oder Staat (Höchstrichter, Priester, Universitätsprofessor usw.) oder Anstellung eines Künstlers (Dirigent, Theaterdirektor, Schauspieler, Musiker usw.)
beroep yrke; profession professiondéclaration public d’un sentiment habituel.
beroep begagnande; bruk; appell recoursaction par laquelle on rechercher de l’assistance, du secours.

beroepen:

beroepen verbo (beroep, beroept, beroepte, beroepten, beroept)

  1. beroepen
    åberopa
    • åberopa verbo (åberopar, åberopade, åberopat)

Conjugaciones de beroepen:

o.t.t.
  1. beroep
  2. beroept
  3. beroept
  4. beroepen
  5. beroepen
  6. beroepen
o.v.t.
  1. beroepte
  2. beroepte
  3. beroepte
  4. beroepten
  5. beroepten
  6. beroepten
v.t.t.
  1. heb beroept
  2. hebt beroept
  3. heeft beroept
  4. hebben beroept
  5. hebben beroept
  6. hebben beroept
v.v.t.
  1. had beroept
  2. had beroept
  3. had beroept
  4. hadden beroept
  5. hadden beroept
  6. hadden beroept
o.t.t.t.
  1. zal beroepen
  2. zult beroepen
  3. zal beroepen
  4. zullen beroepen
  5. zullen beroepen
  6. zullen beroepen
o.v.t.t.
  1. zou beroepen
  2. zou beroepen
  3. zou beroepen
  4. zouden beroepen
  5. zouden beroepen
  6. zouden beroepen
diversen
  1. beroep!
  2. beroept!
  3. beroept
  4. beroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

beroepen adj.

  1. beroepen

beroepen [de ~] sustantivo, plural

  1. de beroepen
    yrken

Translation Matrix for beroepen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
yrken beroepen passaten
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
åberopa beroepen aanhalen; citeren
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
vädjad beroepen
vädjat beroepen

Traducciones relacionadas de beroep