Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. opsturen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de opsturen de neerlandés a sueco

opsturen:

opsturen verbo (stuur op, stuurt op, stuurde op, stuurden op, opgestuurd)

  1. opsturen (verzenden; sturen; toezenden; )
    skicka; sända
    • skicka verbo (skickar, skickade, skickat)
    • sända verbo (sänder, sändde, sänt)
  2. opsturen (wegzenden; verzenden; sturen; )
    skicka; sända; avsända
    • skicka verbo (skickar, skickade, skickat)
    • sända verbo (sänder, sändde, sänt)
    • avsända verbo (avsänder, avsände, avsänt)
  3. opsturen (toezenden; zenden; iem. iets sturen; )
    skicka vidare till; eftersända
    • skicka vidare till verbo (skickar vidare till, skickade vidare till, skickat vidare till)
    • eftersända verbo (eftersänder, eftersände, eftersänt)

Conjugaciones de opsturen:

o.t.t.
  1. stuur op
  2. stuurt op
  3. stuurt op
  4. sturen op
  5. sturen op
  6. sturen op
o.v.t.
  1. stuurde op
  2. stuurde op
  3. stuurde op
  4. stuurden op
  5. stuurden op
  6. stuurden op
v.t.t.
  1. heb opgestuurd
  2. hebt opgestuurd
  3. heeft opgestuurd
  4. hebben opgestuurd
  5. hebben opgestuurd
  6. hebben opgestuurd
v.v.t.
  1. had opgestuurd
  2. had opgestuurd
  3. had opgestuurd
  4. hadden opgestuurd
  5. hadden opgestuurd
  6. hadden opgestuurd
o.t.t.t.
  1. zal opsturen
  2. zult opsturen
  3. zal opsturen
  4. zullen opsturen
  5. zullen opsturen
  6. zullen opsturen
o.v.t.t.
  1. zou opsturen
  2. zou opsturen
  3. zou opsturen
  4. zouden opsturen
  5. zouden opsturen
  6. zouden opsturen
en verder
  1. ben opgestuurd
  2. bent oopgestuurd
  3. is opgestuurd
  4. zijn opgestuurd
  5. zijn opgestuurd
  6. zijn opgestuurd
diversen
  1. stuur op!
  2. stuurt op!
  3. opgestuurd
  4. opsturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opsturen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
skicka verzending
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
avsända opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden versturen; zenden
eftersända doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden doorsturen; doorzenden; nasturen
skicka opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden aanbieden; aangeven; aanleveren; aanreiken; afleveren; bezorgen; brengen; geven; leveren; overhandigen; reiken; toeleveren; versturen; verzenden; zenden
skicka vidare till doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden
sända opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden rondstralen; uitstralen; uitzenden; versturen; zenden

Wiktionary: opsturen


Cross Translation:
FromToVia
opsturen skicka; sända send — make something go somewhere
opsturen skeppa; frakta ship — to send a parcel or container
opsturen sända; adressera adresserenvoyer directement à une personne, en un lieu.