Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. zeik:
  2. zeiken:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de zeik de neerlandés a sueco

zeik:

zeik [de ~ (m)] sustantivo

  1. de zeik (urine; pis)
    piss; urin
    • piss [-ett] sustantivo
    • urin [-en] sustantivo

Translation Matrix for zeik:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
piss pis; urine; zeik
urin pis; urine; zeik

Palabras relacionadas con "zeik":


zeik forma de zeiken:

zeiken verbo (zeik, zeikt, zeek, zeken, gezeken)

  1. zeiken (talmen; hannesen; teuten; )
    uppehålla; fördröja
    • uppehålla verbo (uppehåller, uppehöll, uppehållit)
    • fördröja verbo (fördröjer, fördröjde, fördröjt)
  2. zeiken (griepen; etteren; klieren)
    tjata; gnata; vara jobbig
    • tjata verbo (tjatar, tjatade, tjatat)
    • gnata verbo (gnatar, gnatade, gnatat)
    • vara jobbig verbo (är jobbig, var jobbig, varit jobbig)

Conjugaciones de zeiken:

o.t.t.
  1. zeik
  2. zeikt
  3. zeikt
  4. zeiken
  5. zeiken
  6. zeiken
o.v.t.
  1. zeek
  2. zeek
  3. zeek
  4. zeken
  5. zeken
  6. zeken
v.t.t.
  1. heb gezeken
  2. hebt gezeken
  3. heeft gezeken
  4. hebben gezeken
  5. hebben gezeken
  6. hebben gezeken
v.v.t.
  1. had gezeken
  2. had gezeken
  3. had gezeken
  4. hadden gezeken
  5. hadden gezeken
  6. hadden gezeken
o.t.t.t.
  1. zal zeiken
  2. zult zeiken
  3. zal zeiken
  4. zullen zeiken
  5. zullen zeiken
  6. zullen zeiken
o.v.t.t.
  1. zou zeiken
  2. zou zeiken
  3. zou zeiken
  4. zouden zeiken
  5. zouden zeiken
  6. zouden zeiken
diversen
  1. zeik!
  2. zeikt!
  3. gezeken
  4. zeikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zeiken [znw.] sustantivo

  1. zeiken (plassen)
    kissande

Translation Matrix for zeiken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
kissande plassen; zeiken
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
fördröja aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren ophouden; rekken; temporiseren; vertragen
gnata etteren; griepen; klieren; zeiken bedillen; betuttelen; klagen; vitten; zeuren
tjata etteren; griepen; klieren; zeiken aandringen; betuttelen; doordrammen; doordrukken; drammen; jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zeuren; zieken
uppehålla aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren behouden; in stand houden; onderhouden; ophouden; rekken; temporiseren; vertragen
vara jobbig etteren; griepen; klieren; zeiken

Palabras relacionadas con "zeiken":


Wiktionary: zeiken


Cross Translation:
FromToVia
zeiken gnälla; klaga; gnata nörgelnpenetrant/störend, aber nicht aggressiv seinen Unmut äußern