Alemán

Traducciones detalladas de widerrufen de alemán a neerlandés

widerrufen:

widerrufen verbo (widerrufe, widerrufst, widerruft, widerrief, widerrieft, widerrufen)

  1. widerrufen (zurücknehmen; zurückziehen; zurückrufen; sich zurückziehen)
    herroepen; terugkomen op; intrekken; terugnemen
    • herroepen verbo (herroep, herroept, herriep, herroepen)
    • intrekken verbo (trek in, trekt in, trok in, trokken in, ingetrokken)
    • terugnemen verbo (neem terug, neemt terug, nam terug, namen terug, teruggenomen)
  2. widerrufen (annullieren; aufheben)
    opheffen; teniet doen; verijdelen; nullificeren; vernietigen; ondervangen
    • opheffen verbo (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • teniet doen verbo
    • verijdelen verbo (verijdel, verijdelt, verijdelde, verijdelden, verijdeld)
    • nullificeren verbo
    • vernietigen verbo (vernietig, vernietigt, vernietigde, vernietigden, vernietigd)
    • ondervangen verbo (ondervang, ondervangt, onderving, ondervingen, ondervangen)
  3. widerrufen (zurücknehmen)
    herroepen; terugroepen
    • herroepen verbo (herroep, herroept, herriep, herroepen)
    • terugroepen verbo (roep terug, roept terug, riep terug, riepen terug, teruggeroepen)
  4. widerrufen (zurücknehmen)
    intrekken; herroepen; terugkomen op; zijn woorden terugnemen

Conjugaciones de widerrufen:

Präsens
  1. widerrufe
  2. widerrufst
  3. widerruft
  4. widerrufen
  5. widerruft
  6. widerrufen
Imperfekt
  1. widerrief
  2. widerriefst
  3. widerrief
  4. widerriefen
  5. widerrieft
  6. widerriefen
Perfekt
  1. habe widerrufen
  2. hast widerrufen
  3. hat widerrufen
  4. haben widerrufen
  5. habt widerrufen
  6. haben widerrufen
1. Konjunktiv [1]
  1. widerrufe
  2. widerrufest
  3. widerrufe
  4. widerrufen
  5. widerrufet
  6. widerrufen
2. Konjunktiv
  1. widerrüfe
  2. widerrüfest
  3. widerrüfe
  4. widerrüfen
  5. widerrüfet
  6. widerrüfen
Futur 1
  1. werde widerrufen
  2. wirst widerrufen
  3. wird widerrufen
  4. werden widerrufen
  5. werdet widerrufen
  6. werden widerrufen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde widerrufen
  2. würdest widerrufen
  3. würde widerrufen
  4. würden widerrufen
  5. würdet widerrufen
  6. würden widerrufen
Diverses
  1. widerruf!
  2. widerruft!
  3. widerrufen Sie!
  4. widerrufen
  5. widerrufend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for widerrufen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
herroepen Aufheben; Widerrufen
intrekken Aufheben; Widerrufen
opheffen Aufheben; Beenden; Beendigen; Widerrufen
terugnemen Aufheben; Widerrufen
terugroepen Zurückrufen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
herroepen sich zurückziehen; widerrufen; zurücknehmen; zurückrufen; zurückziehen
intrekken sich zurückziehen; widerrufen; zurücknehmen; zurückrufen; zurückziehen abbestellen; absagen; annulieren; aufheben; einstellen; rückgängig machen; stornieren; streichen
nullificeren annullieren; aufheben; widerrufen annullieren; aufheben; wider'rufen
ondervangen annullieren; aufheben; widerrufen abfangen; annullieren; aufheben; aufschnappen; unterschlagen; verhüten; vermeiden; vorkommen; wider'rufen; zuvorkommen; überholen
opheffen annullieren; aufheben; widerrufen abbrechen; abreißen; abschaffen; anbrechen; anheben; annullieren; aufbringen; aufdecken; aufdröseln; aufheben; aufholen; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; aufziehen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; ausheben; beenden; brechen; emporheben; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; erheben; freilassen; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; wider'rufen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen
teniet doen annullieren; aufheben; widerrufen annullieren; aufheben; wider'rufen
terugkomen op sich zurückziehen; widerrufen; zurücknehmen; zurückrufen; zurückziehen
terugnemen sich zurückziehen; widerrufen; zurücknehmen; zurückrufen; zurückziehen
terugroepen widerrufen; zurücknehmen zurückrufen
verijdelen annullieren; aufheben; widerrufen entgegenwirken; hemmen; hindern; hintertreiben; sabotieren; vereiteln
vernietigen annullieren; aufheben; widerrufen abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; annullieren; aufheben; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; tilgen; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; wider'rufen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern
zijn woorden terugnemen widerrufen; zurücknehmen

Sinónimos de "widerrufen":


Wiktionary: widerrufen

widerrufen
verb
  1. zeggen dat iets, dat je eerder gezegd hebt, niet klopt

Cross Translation:
FromToVia
widerrufen terugtrekken; annuleren; herroepen rescind — repeal, annul, or declare void
widerrufen intrekken; herroepen revoke — To cancel or invalidate by withdrawing or reversing
widerrufen ontkennen; verloochenen; verzaken; afzweren; abjureren abjurer — (religion) abandonner, par un acte solennel, une religion ou une doctrine.

Widerrufen:


wider'rufen:

wider'rufen verbo

  1. wider'rufen (annullieren; aufheben)
    opheffen; terugdraaien; teniet doen; nullificeren; vernietigen; ondervangen
    • opheffen verbo (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • terugdraaien verbo (draai terug, draait terug, draaide terug, draaiden terug, teruggedraaid)
    • teniet doen verbo
    • nullificeren verbo
    • vernietigen verbo (vernietig, vernietigt, vernietigde, vernietigden, vernietigd)
    • ondervangen verbo (ondervang, ondervangt, onderving, ondervingen, ondervangen)

Translation Matrix for wider'rufen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
opheffen Aufheben; Beenden; Beendigen; Widerrufen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
nullificeren annullieren; aufheben; wider'rufen annullieren; aufheben; widerrufen
ondervangen annullieren; aufheben; wider'rufen abfangen; annullieren; aufheben; aufschnappen; unterschlagen; verhüten; vermeiden; vorkommen; widerrufen; zuvorkommen; überholen
opheffen annullieren; aufheben; wider'rufen abbrechen; abreißen; abschaffen; anbrechen; anheben; annullieren; aufbringen; aufdecken; aufdröseln; aufheben; aufholen; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; aufziehen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; ausheben; beenden; brechen; emporheben; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; erheben; freilassen; heben; hinaufbringen; hochheben; hochnehmen; hochziehen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; widerrufen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen
teniet doen annullieren; aufheben; wider'rufen annullieren; aufheben; widerrufen
terugdraaien annullieren; aufheben; wider'rufen Rollback ausführen; einschränken; mäßigen; reduzieren; rückgängig machen; schmälern; verringern; zurückdrehen; zurückschicken; zurückschrauben; zurücksenden; zurücksetzen
vernietigen annullieren; aufheben; wider'rufen abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; annullieren; aufheben; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; tilgen; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; widerrufen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern