Resumen
Alemán a neerlandés:   más información...
  1. Plage:
  2. plagen:
  3. Wiktionary:


Alemán

Traducciones detalladas de Plage de alemán a neerlandés

Plage:

Plage [die ~] sustantivo

  1. die Plage (Epidemie; Pest; Seuche)
    de epidemie; de plaag; de pest
  2. die Plage (Seuche)
    de pest; de builenpest

Translation Matrix for Plage:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
builenpest Plage; Seuche
epidemie Epidemie; Pest; Plage; Seuche Epidemie
pest Epidemie; Pest; Plage; Seuche
plaag Epidemie; Pest; Plage; Seuche

Sinónimos de "Plage":


Wiktionary: Plage


Cross Translation:
FromToVia
Plage pest; plaag plague — an epidemic or pandemic caused by any pestilence
Plage pest; plaag plague — widespread affliction, calamity

plagen:

plagen verbo (plage, plagst, plagt, plagte, plagtet, geplagt)

  1. plagen (quälen; triezen; schinden; )
    pesten; plagen; koeioneren; kwellen; treiteren; tergen; narren; tarten; sarren
    • pesten verbo (pest, pestte, pestten, gepest)
    • plagen verbo (plaag, plaagt, plaagde, plaagden, geplaagd)
    • koeioneren verbo (koeioneer, koeioneert, koeioneerde, koeioneerden, gekoeioneerd)
    • kwellen verbo (kwel, kwelt, kwelde, kwelden, gekweld)
    • treiteren verbo (treiter, treitert, treiterde, treiterden, getreiterd)
    • tergen verbo (terg, tergt, tergde, tergden, getergd)
    • narren verbo
    • tarten verbo (tart, tartte, tartten, getart)
    • sarren verbo (sar, sart, sarde, sarden, sarde)
  2. plagen (jemandem lästig fallen; schikanieren; zusetzen)
    lastigvallen; teisteren
    • lastigvallen verbo (val lastig, valt lastig, viel lastig, vielen lastig, lastig gevallen)
    • teisteren verbo (teister, teistert, teisterde, teisterden, geteisterd)

Conjugaciones de plagen:

Präsens
  1. plage
  2. plagst
  3. plagt
  4. plagen
  5. plagt
  6. plagen
Imperfekt
  1. plagte
  2. plagtest
  3. plagte
  4. plagten
  5. plagtet
  6. plagten
Perfekt
  1. habe geplagt
  2. hast geplagt
  3. hat geplagt
  4. haben geplagt
  5. habt geplagt
  6. haben geplagt
1. Konjunktiv [1]
  1. plage
  2. plagest
  3. plage
  4. plagen
  5. plaget
  6. plagen
2. Konjunktiv
  1. plagte
  2. plagtest
  3. plagte
  4. plagten
  5. plagtet
  6. plagten
Futur 1
  1. werde plagen
  2. wirst plagen
  3. wird plagen
  4. werden plagen
  5. werdet plagen
  6. werden plagen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde plagen
  2. würdest plagen
  3. würde plagen
  4. würden plagen
  5. würdet plagen
  6. würden plagen
Diverses
  1. plag!
  2. plagt!
  3. plagen Sie!
  4. geplagt
  5. plagend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for plagen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
plagen Marter; Plagen; Qualen; Torturen
treiteren Piesacken; Quälen; Sekkieren
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
koeioneren belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
kwellen belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln foltern; kasteien; martern; peinigen; verletzen
lastigvallen jemandem lästig fallen; plagen; schikanieren; zusetzen
narren belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
pesten belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
plagen belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
sarren belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
tarten belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
teisteren jemandem lästig fallen; plagen; schikanieren; zusetzen
tergen belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
treiteren belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern

Sinónimos de "plagen":


Wiktionary: plagen

plagen
verb
  1. iemand lastigvallen
  2. kampen met een gebrekkige gezondheid of lichamelijk gebrek

Cross Translation:
FromToVia
plagen plagen; lastigvallen badger — pester