Alemán

Traducciones detalladas de liegt de alemán a neerlandés

liegen:

liegen verbo (liege, liegst, liegt, liegte, liegtet, geliegen)

  1. liegen
    liggen; gelegen zijn
    • liggen verbo (lig, ligt, lag, lagen, gelegen)
    • gelegen zijn verbo (is gelegen, was gelegen, gelegen geweest)

Conjugaciones de liegen:

Präsens
  1. liege
  2. liegst
  3. liegt
  4. liegen
  5. liegt
  6. liegen
Imperfekt
  1. liegte
  2. liegtest
  3. liegte
  4. liegten
  5. liegtet
  6. liegten
Perfekt
  1. habe geliegen
  2. hast geliegen
  3. hat geliegen
  4. haben geliegen
  5. habt geliegen
  6. haben geliegen
1. Konjunktiv [1]
  1. liege
  2. liegest
  3. liege
  4. liegen
  5. lieget
  6. liegen
2. Konjunktiv
  1. liegte
  2. liegtest
  3. liegte
  4. liegten
  5. liegtet
  6. liegten
Futur 1
  1. werde liegen
  2. wirst liegen
  3. wird liegen
  4. werden liegen
  5. werdet liegen
  6. werden liegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde liegen
  2. würdest liegen
  3. würde liegen
  4. würden liegen
  5. würdet liegen
  6. würden liegen
Diverses
  1. lieg!
  2. liegt!
  3. liegen Sie!
  4. geliegen
  5. liegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for liegen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
gelegen zijn liegen
liggen liegen

Wiktionary: liegen

liegen
  1. die relationale Position zweier Objekte bezeichnend
  2. eine als angenehm empfundene Position eines Objektes zu einem anderen
  3. eine mehr oder weniger horizontal ausgerichtete Lage einnehmen
liegen
verb
  1. zich horizontaal in toestand van rust gelegd hebben
  2. op een bepaalde plaats bevinden

Cross Translation:
FromToVia
liegen zijn; gelegen bear — be in a specific direction
liegen liggen lie — be in horizontal position
liegen gelegen zijn; liggen lie — be situated

legen:

legen verbo (lege, liegst, liegt, lag, lagt, gelegt)

  1. legen (ablegen; setzen; einstellen; )
    leggen; plaatsen; zetten; deponeren; neerleggen; stationeren; neerzetten
    • leggen verbo (leg, legt, legde, legden, gelegd)
    • plaatsen verbo (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • zetten verbo (zet, zette, zetten, gezet)
    • deponeren verbo (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)
    • neerleggen verbo (leg neer, legt neer, legde neer, legden neer, neergelegd)
    • stationeren verbo (stationeer, stationeert, stationeerde, stationeerden, gestationeerd)
    • neerzetten verbo (zet neer, zette neer, zetten neer, neergezet)
  2. legen (ablagern; deponieren; bergen; unterbringen)
    leggen; zetten; plaatsen
    • leggen verbo (leg, legt, legde, legden, gelegd)
    • zetten verbo (zet, zette, zetten, gezet)
    • plaatsen verbo (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
  3. legen (unteraus legen; stecken; vergeben; )
    neerleggen; onderuit halen

Conjugaciones de legen:

Präsens
  1. lege
  2. liegst
  3. liegt
  4. legen
  5. legt
  6. legen
Imperfekt
  1. lag
  2. lagst
  3. lag
  4. lagen
  5. lagt
  6. lagen
Perfekt
  1. habe gelegt
  2. hast gelegt
  3. hat gelegt
  4. haben gelegt
  5. habt gelegt
  6. haben gelegt
1. Konjunktiv [1]
  1. lege
  2. legest
  3. lege
  4. legen
  5. leget
  6. legen
2. Konjunktiv
  1. läge
  2. lägest
  3. läge
  4. lägen
  5. lägt
  6. lägen
Futur 1
  1. werde legen
  2. wirst legen
  3. wird legen
  4. werden legen
  5. werdet legen
  6. werden legen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde legen
  2. würdest legen
  3. würde legen
  4. würden legen
  5. würdet legen
  6. würden legen
Diverses
  1. leg!
  2. legt!
  3. legen Sie!
  4. gelegt
  5. legend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for legen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
leggen Aufhören mit arbeiten
neerleggen Abschießen; Niederschießen; Totschießen
neerzetten Absetzen
zetten Satz; Setzarbeit; Setzen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
deponeren ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; hinlegen; hinterlegen; lagern; niederlegen; speichern; stürzen; unterbringen; wegbergen
leggen ablagern; ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; bergen; deponieren; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; hinlegen; lagern; niederlegen; unterbringen; wegbergen
neerleggen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen ablegen; aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; hinlegen; hinterlegen; lagern; niederlegen
neerzetten ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen einordnen; einräumen; hinstellen
onderuit halen ablegen; abstellen; anbringen; aufstellen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen
plaatsen ablagern; ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; bergen; deponieren; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; akkomodieren; anlegen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; ausfindig machen; bauen; beherbergen; bergen; bewahren; deponieren; einordnen; einquartieren; einrichten; einräumen; einsetzen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; jemandem Unterkunft bieten; lagern; lokalisieren; niederlegen; plazieren; postieren; räumlich anordnen; stellen; unterbringen
stationeren ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen aufstellen; deponieren; einsetzen; installieren; plazieren; postieren; stellen
zetten ablagern; ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; bergen; deponieren; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; bergen; deponieren; einordnen; einräumen; hinstellen; unterbringen

Sinónimos de "legen":


Wiktionary: legen

legen
verb
  1. doen liggen

Cross Translation:
FromToVia
legen luwen; verzwakken; verminderen; afnemen abate — to decrease or become less in strength
legen leggen lay — to place something down in a position of rest
legen leggen lay — to deposit an egg
legen zetten; plaatsen; leggen; doen; stellen put — to place something somewhere
legen zetten; neerzetten set — to put something down
legen aanwenden; benutten; gebruiken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen; aanzetten; voordoen appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
legen leggen; neerleggen; vlijen; in bed stoppen; naar bed brengen coucher — Coucher quelqu’un
legen aanplanten planter — Traductions à trier suivant le sens.
legen poseren; zitten; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; situeren; stationeren; aanleggen; bouwen; construeren; fitten; installeren; maken; aanmaken; bedrijven; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren poserplacer, mettre sur quelque chose.
legen beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; leggen; plaatsen; situeren; stationeren; identificeren; vereenzelvigen situerplacer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.

Traducciones automáticas externas:

Traducciones relacionadas de liegt



Neerlandés

Traducciones detalladas de liegt de neerlandés a alemán

liegen:

liegen verbo (lieg, liegt, loog, logen, gelogen)

  1. liegen (jokken)
    lügen; schwindeln
    • lügen verbo (lüge, lügst, lügt, log, logt, gelogen)
    • schwindeln verbo (schwindele, schwindelst, schwindelt, schwindelte, schwindeltet, geschwindelt)

Conjugaciones de liegen:

o.t.t.
  1. lieg
  2. liegt
  3. liegt
  4. liegen
  5. liegen
  6. liegen
o.v.t.
  1. loog
  2. loog
  3. loog
  4. logen
  5. logen
  6. logen
v.t.t.
  1. heb gelogen
  2. hebt gelogen
  3. heeft gelogen
  4. hebben gelogen
  5. hebben gelogen
  6. hebben gelogen
v.v.t.
  1. had gelogen
  2. had gelogen
  3. had gelogen
  4. hadden gelogen
  5. hadden gelogen
  6. hadden gelogen
o.t.t.t.
  1. zal liegen
  2. zult liegen
  3. zal liegen
  4. zullen liegen
  5. zullen liegen
  6. zullen liegen
o.v.t.t.
  1. zou liegen
  2. zou liegen
  3. zou liegen
  4. zouden liegen
  5. zouden liegen
  6. zouden liegen
diversen
  1. lieg!
  2. liegt!
  3. gelogen
  4. liegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for liegen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
lügen jokken; liegen voorjokken; voorliegen
schwindeln jokken; liegen duizelen; duizelig worden; erdoor loodsen; in de war maken; voorjokken; voorliegen

Definiciones relacionadas de "liegen":

  1. niet de waarheid zeggen1
    • het is niet waar, je liegt1

Wiktionary: liegen

liegen
verb
  1. met opzet feiten vertellen die niet de waarheid zijn maar wel als dusdanig worden gepresenteerd
liegen
verb
  1. vorsätzlich nicht die Wahrheit sagen

Cross Translation:
FromToVia
liegen täuschen; lügen lie — tell an intentional untruth
liegen flunkern; lügen; belügen mentir — Sens intransitif

Traducciones automáticas externas: