Alemán

Traducciones detalladas de locken de alemán a neerlandés

locken:

locken verbo (locke, lockst, lockt, lockte, locktet, gelockt)

  1. locken (kräuseln; ringeln)
    krullen; in de krul zetten
  2. locken (ringeln; kräuseln)
    kroelen
    • kroelen verbo (kroel, kroelt, kroelde, kroelden, gekroeld)
  3. locken (kräuseln; frisieren; ringeln; verschnörkeln; sichschnörkeln)

Conjugaciones de locken:

Präsens
  1. locke
  2. lockst
  3. lockt
  4. locken
  5. lockt
  6. locken
Imperfekt
  1. lockte
  2. locktest
  3. lockte
  4. lockten
  5. locktet
  6. lockten
Perfekt
  1. habe gelockt
  2. hast gelockt
  3. hat gelockt
  4. haben gelockt
  5. habt gelockt
  6. haben gelockt
1. Konjunktiv [1]
  1. locke
  2. lockest
  3. locke
  4. locken
  5. locket
  6. locken
2. Konjunktiv
  1. lockte
  2. locktest
  3. lockte
  4. lockten
  5. locktet
  6. lockten
Futur 1
  1. werde locken
  2. wirst locken
  3. wird locken
  4. werden locken
  5. werdet locken
  6. werden locken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde locken
  2. würdest locken
  3. würde locken
  4. würden locken
  5. würdet locken
  6. würden locken
Diverses
  1. lock!
  2. lockt!
  3. locken Sie!
  4. gelockt
  5. lockend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for locken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
krullen Kraushaar; Locken; Lockenhaar
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
in de krul zetten kräuseln; locken; ringeln
kroelen kräuseln; locken; ringeln
kroelen met iemand frisieren; kräuseln; locken; ringeln; sichschnörkeln; verschnörkeln
krullen kräuseln; locken; ringeln

Sinónimos de "locken":


Wiktionary: locken

locken
verb
  1. jemanden mit Hilfe eines Versprechens zu einer Handlung bewegen

Cross Translation:
FromToVia
locken verleiden allure — to attempt to draw
locken oproepen; ontlokken elicit — to evoke, educe
locken aantrekken entice — To lure; to attract by arousing desire or hope.
locken lokken; verlokken tempt — to attract, allure
locken lokken; aanhalen; trekken; aantrekken attirertirer, faire venir à soi.

Locken:

Locken [die ~] sustantivo

  1. die Locken
    de krullen
    • krullen [de ~] sustantivo, plural

Locken [das ~] sustantivo

  1. Locken (Verleiten)
    verleiden; het lokken

Translation Matrix for Locken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
krullen Locken Kraushaar; Lockenhaar
lokken Locken; Verleiten
verleiden Locken; Verleiten
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
krullen kräuseln; locken; ringeln
lokken bestechen; betören; bezaubern; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; verführen; verleiten; verlocken
verleiden Gunst erlangen; Gunst erwerben; bestechen; betören; bezaubern; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; verführen; verleiten; verlocken



Neerlandés

Traducciones detalladas de locken de neerlandés a alemán

locken:

locken verbo (lock, lockt, lockte, lockten, gelockt)

  1. locken (vergrendelen; afsluiten; sluiten; )
    verriegeln; schließen; sperren; abschliessen; verschließen; versperren; zusperren; zumachen; zuschliessen; verrammeln; absperren
    • verriegeln verbo (verriegele, verriegelst, verriegelt, verriegelte, verriegeltet, verriegelt)
    • schließen verbo (schließe, schließest, schließt, schloß, schloßt, geschlossen)
    • sperren verbo (sperre, sperrst, sperrt, sperrte, sperrtet, gesperrt)
    • abschliessen verbo (schließe ab, schließst ab, schließt ab, schloß ab, schloßet ab, abgeschlossen)
    • verschließen verbo (verschließe, verschließt, verschloß, verschloßt, verschlossen)
    • versperren verbo (versperre, versperrst, versperrt, versperrte, versperrtet, versperrt)
    • zusperren verbo (sperre zu, sperrst zu, sperrt zu, sperrte zu, sperrtet zu, zugesperrt)
    • zumachen verbo (mache zu, machst zu, macht zu, machte zu, machtet zu, zugemacht)
    • zuschliessen verbo (schließe zu, schließt zu, schloß zu, schloßt zu, zugeschlossen)
    • verrammeln verbo (verrammele, verrammelst, verrammelt, verrammelte, verrammeltet, verrammelt)
    • absperren verbo (sperre ab, sperrst ab, sperrt ab, sperrte ab, sperrtet ab, abgesperrt)

Conjugaciones de locken:

o.t.t.
  1. lock
  2. lockt
  3. lockt
  4. locken
  5. locken
  6. locken
o.v.t.
  1. lockte
  2. lockte
  3. lockte
  4. lockten
  5. lockten
  6. lockten
v.t.t.
  1. heb gelockt
  2. hebt gelockt
  3. heeft gelockt
  4. hebben gelockt
  5. hebben gelockt
  6. hebben gelockt
v.v.t.
  1. had gelockt
  2. had gelockt
  3. had gelockt
  4. hadden gelockt
  5. hadden gelockt
  6. hadden gelockt
o.t.t.t.
  1. zal locken
  2. zult locken
  3. zal locken
  4. zullen locken
  5. zullen locken
  6. zullen locken
o.v.t.t.
  1. zou locken
  2. zou locken
  3. zou locken
  4. zouden locken
  5. zouden locken
  6. zouden locken
diversen
  1. lock!
  2. lockt!
  3. gelockt
  4. lockend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for locken:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abschliessen afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen dichtdoen; dichten; dichtknopen; dichtmaken; dichtstoppen; sluiten; stoppen; toedoen; toetrekken; verzegelen
absperren afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afdekken; afgrendelen; afschermen; afschutten; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; blokkeren; stremmen
schließen afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afbetalen; afleiden; afrekenen; afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; bijsluiten; bijvoegen; breeuwen; deduceren; dicht maken; dichtdoen; dichtdraaien; dichten; dichtgaan; dichtknopen; dichtmaken; dichtstoppen; dichtvallen; een einde maken aan; eindigen; gaten stoppen; insluiten; ophouden; sluiten; stoppen; toedoen; toemaken; toetrekken; toevallen; toevoegen; vereffenen; verrekenen; verwijderen; zich sluiten
sperren afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afsluiten; blokkeren; dichtdoen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; sluiten; stoppen; stremmen; toedoen; toemaken; toetrekken; vergrendelen
verrammeln afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen barricaderen; versperren
verriegeln afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken
verschließen afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afsluiten; detineren; dichtdoen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; gevangenhouden; in hechtenis houden; sluiten; stoppen; toedoen; toemaken; toetrekken; vasthouden
versperren afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afsluiten; barricaderen; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken; versperren
zumachen afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen aantrekken; afsluiten; dichtbinden; dichtdoen; dichten; dichtknopen; dichtmaken; dichtstoppen; dichttrekken; sluiten; stoppen; toebinden; toedoen; toemaken; toetrekken
zuschliessen afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afsluiten; dichtdoen
zusperren afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afsluiten; blokkeren; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; stremmen; toedoen; toemaken; toetrekken