Inicio ->Diccionarios ->alemán/neerlandés ->Traducir ausräumen

Traducir ausräumen de alemán a neerlandés

Resumen
Alemán a neerlandés:   más información...
  1. ausräumen:
  2. Wiktionary:

Alemán

Traducciones detalladas de ausräumen de alemán a neerlandés

ausräumen:

ausräumen verbo (räume aus, räumst aus, räumt aus, räumte aus, räumtet aus, ausgeräumt)

  1. ausräumen (aufräumen; abräumen; wegräumen; )
    opruimen; afdekken; afruimen
    • opruimen verbo (ruim op, ruimt op, ruimde op, ruimden op, opgeruimd)
    • afdekken verbo (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • afruimen verbo (ruim af, ruimt af, ruimde af, ruimden af, afgeruimd)
  2. ausräumen (ausmisten)
    opruimen; schoonmaken; reinigen; uitmesten; uitruimen
    • opruimen verbo (ruim op, ruimt op, ruimde op, ruimden op, opgeruimd)
    • schoonmaken verbo (maak schoon, maakt schoon, maakte schoon, maakten schoon, schoongemaakt)
    • reinigen verbo (reinig, reinigt, reinigde, reinigden, gereinigd)
    • uitmesten verbo (mest uit, mestte uit, mestten uit, uitgemest)
    • uitruimen verbo (ruim uit, ruimt uit, ruimde uit, ruimden uit, uitgeruimd)
  3. ausräumen (aufräumen; bergen; wegräumen; )
    opruimen; bergen
    • opruimen verbo (ruim op, ruimt op, ruimde op, ruimden op, opgeruimd)
    • bergen verbo (berg, bergt, bergde, bergden, gebergd)
  4. ausräumen (evakuieren; entfernen; räumen; )
    evacueren; leegruimen; ontruimen
    • evacueren verbo (evacueer, evacueert, evacueerde, evacueerden, geëvacueerd)
    • leegruimen verbo
    • ontruimen verbo (ontruim, ontruimt, ontruimde, ontruimden, ontruimd)
  5. ausräumen (ausleeren; leeren; entleeren; herausnehmen; ausheben)
    legen; leegmaken; leeghalen; ledigen
    • legen verbo
    • leegmaken verbo (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • leeghalen verbo (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • ledigen verbo (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
  6. ausräumen (leermachen; ausnehmen; herausnehmen)
    uithalen; leeghalen; leegmaken; ledigen
    • uithalen verbo (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)
    • leeghalen verbo (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • leegmaken verbo (maak leeg, maakt leeg, maakte leeg, maakten leeg, leeggemaakt)
    • ledigen verbo (ledig, ledigt, ledigde, ledigden, geledigd)
  7. ausräumen (abräumen; räumen; entleeren; aus dem Weg räumen)
    ruimen
    • ruimen verbo (ruim, ruimt, ruimde, ruimden, geruimd)

Conjugaciones de ausräumen:

Präsens
  1. räume aus
  2. räumst aus
  3. räumt aus
  4. räumen aus
  5. räumt aus
  6. räumen aus
Imperfekt
  1. räumte aus
  2. räumtest aus
  3. räumte aus
  4. räumten aus
  5. räumtet aus
  6. räumten aus
Perfekt
  1. habe ausgeräumt
  2. hast ausgeräumt
  3. hat ausgeräumt
  4. haben ausgeräumt
  5. habt ausgeräumt
  6. haben ausgeräumt
1. Konjunktiv [1]
  1. räume aus
  2. räumest aus
  3. räume aus
  4. räumen aus
  5. räumet aus
  6. räumen aus
2. Konjunktiv
  1. räumte aus
  2. räumtest aus
  3. räumte aus
  4. räumten aus
  5. räumtet aus
  6. räumten aus
Futur 1
  1. werde ausräumen
  2. wirst ausräumen
  3. wird ausräumen
  4. werden ausräumen
  5. werdet ausräumen
  6. werden ausräumen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ausräumen
  2. würdest ausräumen
  3. würde ausräumen
  4. würden ausräumen
  5. würdet ausräumen
  6. würden ausräumen
Diverses
  1. räum aus!
  2. räumt aus!
  3. räumen Sie aus!
  5. ausgeräumt
  6. ausräumend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for ausräumen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afdekken Abblenden; Abdecken; Abschirmen; Beschützen
bergen Aufheben; Bewaren
leegmaken Abladen; Ausladen
reinigen Putzen; Reinigen; Reinigung; Sauber machen; Saubermachen; Säuberung; Waschen
schoonmaken Putzen; Reinigen; Reinigung; Saubermachen; Säuberung
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
afdekken abblenden; abdecken; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; abziehen; anstellen; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; beheben; benehmen; beseitigen; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; schaukeln; schwinden; sinken; verfallen; wegräumen abblenden; abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; umzäunen
afruimen abblenden; abdecken; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; abziehen; anstellen; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; beheben; benehmen; beseitigen; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; schaukeln; schwinden; sinken; verfallen; wegräumen abräumen
bergen abdecken; abräumen; aufbewahren; aufheben; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; bergen; bewahren; lagern; speichern; weglegen; wegräumen bergen
evacueren ausräumen; beseitigen; entfernen; evakuieren; fortschaffen; räumen; wegschaffen
ledigen ausheben; ausleeren; ausnehmen; ausräumen; entleeren; herausnehmen; leeren; leermachen ausgießen; ausleeren; ausschütten; austrinken; entleeren; leer trinken; leeren
leeghalen ausheben; ausleeren; ausnehmen; ausräumen; entleeren; herausnehmen; leeren; leermachen ausnehmen; auspressen; plündern
leegmaken ausheben; ausleeren; ausnehmen; ausräumen; entleeren; herausnehmen; leeren; leermachen ausgießen; ausleeren; ausschütten; austrinken; entleeren; leer trinken; leeren
leegruimen ausräumen; beseitigen; entfernen; evakuieren; fortschaffen; räumen; wegschaffen
legen ausheben; ausleeren; ausräumen; entleeren; herausnehmen; leeren
ontruimen ausräumen; beseitigen; entfernen; evakuieren; fortschaffen; räumen; wegschaffen
opruimen abblenden; abdecken; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; abziehen; anstellen; aufbewahren; aufheben; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausmisten; ausräumen; ausverkaufen; beheben; benehmen; bergen; beseitigen; bewahren; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; lagern; schaukeln; schwinden; sinken; speichern; verfallen; weglegen; wegräumen
reinigen ausmisten; ausräumen abtreiben; aufklären; aufräumen; klären; läutern; putzen; reinigen; reinmachen; saubermachen; säubern
ruimen abräumen; aus dem Weg räumen; ausräumen; entleeren; räumen
schoonmaken ausmisten; ausräumen aufräumen; putzen; reinigen; reinmachen; saubermachen; säubern
uithalen ausnehmen; ausräumen; herausnehmen; leermachen abhängen; abkoppeln; abtrennen; andrehen; aufknoten; auflösen; aufmachen; auftrennen; ausfädeln; ausheben; aushecken; ausholen; ausmisten; ausnehmen; herausnehmen; lockern; loshaken; loskoppeln; loslösen; losmachen; losziehen; lösen; treiben
uitmesten ausmisten; ausräumen
uitruimen ausmisten; ausräumen
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
opruimen Aufräumen

Sinónimos de "ausräumen":


Wiktionary: ausräumen

Cross Translation:
FromToVia
• ausräumen → verklaren; verduidelijken ↔ clear — to eliminate ambiguity or doubt; to clarify







Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0679 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos