Alemán

Traducciones detalladas de ermuntern de alemán a neerlandés

ermuntern:

ermuntern verbo (ermuntere, ermunterst, ermuntert, ermunterte, ermuntertet, ermuntert)

  1. ermuntern (auffrischen; erblühen; erfrischen; erquicken)
    op adem komen; bijkomen
  2. ermuntern (jemand motivieren; motivieren; anfeuern; )
    stimuleren; aanmoedigen; prikkelen; iemand motiveren
    • stimuleren verbo (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aanmoedigen verbo (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • prikkelen verbo (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
  3. ermuntern (auffrischen; aufmuntern; erfrischen; )
    opfleuren; fleurig maken
  4. ermuntern (aufmuntern)
    blij maken; opfleuren; vrolijker worden; verkwikken; opmonteren
    • blij maken verbo (maak blij, maakt blij, maakte blij, maakten blij, blij gemaakt)
    • opfleuren verbo (fleur op, fleurt op, fleurde op, fleurden op, opgefleurd)
    • verkwikken verbo (verkwik, verkwikt, verkwikte, verkwikten, verkwikt)
    • opmonteren verbo (monter op, montert op, monterde op, monterden op, opgemonterd)
  5. ermuntern (anreizen; herausfordern; herauslocken; )
    aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen
    • aanleiding geven tot verbo (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
    • provoceren verbo (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • uitlokken verbo (lok uit, lokt uit, lokte uit, lokten uit, uitgelokt)
    • ophitsen verbo (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • uitdagen verbo (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
  6. ermuntern (anregen; stimulieren; ermutigen; )
    opwekken; aansporen; stimuleren; aandrijven; prikkelen; opkrikken
    • opwekken verbo (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • aansporen verbo (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • stimuleren verbo (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aandrijven verbo (drijf aan, drijft aan, dreef aan, dreven aan, aangedreven)
    • prikkelen verbo (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • opkrikken verbo (krik op, krikt op, krikte op, krikten op, opgekrikt)
  7. ermuntern (anspornen; ermutigen; motivieren; stimulieren; animieren)
    aansporen; aanjagen; opjutten; porren
    • aansporen verbo (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • aanjagen verbo (jaag aan, jaagt aan, joeg aan, joegen aan, aangejaagd)
    • opjutten verbo (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • porren verbo (por, port, porde, porden, gepord)
  8. ermuntern (motivieren; unterstützen; ermutigen; )
    motiveren
    • motiveren verbo (motiveer, motiveert, motiveerde, motiveerden, gemotiveerd)
  9. ermuntern (ermutigen; komplimentieren; bejauchzen; )
    aanmoedigen; aanvuren; toemoedigen; bemoedigen; stimuleren
    • aanmoedigen verbo (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • aanvuren verbo (vuur aan, vuurt aan, vuurde aan, vuurden aan, aangevuurd)
    • toemoedigen verbo (moedig toe, moedigt toe, moedigde toe, moedigden toe, toegemoedigd)
    • bemoedigen verbo (bemoedig, bemoedigt, bemoedigde, bemoedigden, bemoedigd)
    • stimuleren verbo (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
  10. ermuntern (stimulieren; anregen)

Conjugaciones de ermuntern:

Präsens
  1. ermuntere
  2. ermunterst
  3. ermuntert
  4. ermunteren
  5. ermuntert
  6. ermunteren
Imperfekt
  1. ermunterte
  2. ermuntertest
  3. ermunterte
  4. ermunterten
  5. ermuntertet
  6. ermunterten
Perfekt
  1. bin ermuntert
  2. bist ermuntert
  3. ist ermuntert
  4. sind ermuntert
  5. seid ermuntert
  6. sind ermuntert
1. Konjunktiv [1]
  1. ermuntere
  2. ermunterest
  3. ermuntere
  4. ermunteren
  5. ermunteret
  6. ermunteren
2. Konjunktiv
  1. ermunterte
  2. ermuntertest
  3. ermunterte
  4. ermunterten
  5. ermuntertet
  6. ermunterten
Futur 1
  1. werde ermuntern
  2. wirst ermuntern
  3. wird ermuntern
  4. werden ermuntern
  5. werdet ermuntern
  6. werden ermuntern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ermuntern
  2. würdest ermuntern
  3. würde ermuntern
  4. würden ermuntern
  5. würdet ermuntern
  6. würden ermuntern
Diverses
  1. ermunter!
  2. ermuntert!
  3. ermunteren Sie!
  4. ermuntert
  5. ermunternd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for ermuntern:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aandrijven Anfeuern; Anschwemmen; Anspornen; Antreiben
aanjagen Anfeuern; Anspornen; Antreiben
aanmoedigen Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anstoßen; Antreiben; Ermutigen
aansporen Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anspornung; Anstoßen; Antreiben
aanvuren Anfeuern; Anreizen; Antreiben; Ermutigen
ophitsen Anstiften; Anstiftung
opwekken Anstiften
porren Anstoßen; Anstöße
provoceren Provozieren
stimuleren Anbauen; Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anstoßen; Antreiben; Ermutigen; Fördern; Kultivieren
uitlokken Provozieren
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aandrijven ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen anschwemmen; spülen
aanjagen animieren; anspornen; ermuntern; ermutigen; motivieren; stimulieren
aanleiding geven tot anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen
aanmoedigen anblasen; anfachen; anfeuern; animieren; anschüren; anspornen; aufmuntern; bejauchzen; ermuntern; ermutigen; feiern; jemand motivieren; jubeln; komplimentieren; motivieren; schüren; stimulieren; zujauchzen; zujubeln; zusprechen aktivieren; anfeuern; anheizen; anregen; anspornen; beleben; hervorrufen; neubeleben; unterstützen; wecken
aansporen animieren; ankurbeln; anregen; anspornen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; motivieren; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen antreiben; ermutigen; fördern; stimulieren
aanvuren anblasen; anfachen; anschüren; aufmuntern; bejauchzen; ermuntern; ermutigen; feiern; jubeln; komplimentieren; schüren; zujauchzen; zujubeln; zusprechen anfeuern; anheizen; anspornen
bemoedigen anblasen; anfachen; anschüren; aufmuntern; bejauchzen; ermuntern; ermutigen; feiern; jubeln; komplimentieren; schüren; zujauchzen; zujubeln; zusprechen aufheitern; aufmuntern; aufrichten; ermutigen; trösten; unterstützen
bijkomen auffrischen; erblühen; erfrischen; ermuntern; erquicken
blij maken aufmuntern; ermuntern beglücken; bezaubern; entzücken; erfreuen; freuen; gefallen; helfen; reizen; scharmieren; sichfreuen; verführen; verzaubern
fleurig maken auffrischen; aufkratzen; aufmuntern; erblühen; erfrischen; ermuntern; erquicken
iemand motiveren anfeuern; animieren; anspornen; ermuntern; ermutigen; jemand motivieren; motivieren; stimulieren
motiveren anfeuern; anspornen; antreiben; aufmuntern; ermuntern; ermutigen; motivieren; unterstützen
op adem komen auffrischen; erblühen; erfrischen; ermuntern; erquicken
opfleuren auffrischen; aufkratzen; aufmuntern; erblühen; erfrischen; ermuntern; erquicken aufblühen; entfalten; erblühen; vollen Wuchs erreichen
ophitsen anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufpeitschen; aufputschen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwiegeln; aufwirbeln; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen
opjutten animieren; anspornen; ermuntern; ermutigen; motivieren; stimulieren anspitzen; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufstacheln; aufwiegeln
opkrikken ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen
opmonteren aufmuntern; ermuntern
opwekken ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen aktivieren; anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; beleben; erhitzen; erregen; hervorrufen; kitzeln; knuddeln; kosen; neu beleben; neubeleben; prickeln; reanimieren; reizen; schmeicheln; stimulieren; wecken
porren animieren; anspornen; ermuntern; ermutigen; motivieren; stimulieren anstoßen; aufrütteln; schieben; stoßen; stupsen
prikkelen anfeuern; animieren; ankurbeln; anregen; anspornen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; jemand motivieren; motivieren; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren
provoceren anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen jemanden zu etwas ermuntern; provuzieren
stimuleren anblasen; anfachen; anfeuern; animieren; ankurbeln; anregen; anschüren; anspornen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; bejauchzen; ermuntern; ermutigen; feiern; jemand motivieren; jubeln; komplimentieren; motivieren; reizen; schüren; stimulieren; verbessern; zujauchzen; zujubeln; zusprechen aktivieren; anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; beleben; erhitzen; ermutigen; erregen; fördern; hervorrufen; kitzeln; knuddeln; kosen; neubeleben; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren; wecken
toemoedigen anblasen; anfachen; anschüren; aufmuntern; bejauchzen; ermuntern; ermutigen; feiern; jubeln; komplimentieren; schüren; zujauchzen; zujubeln; zusprechen
uitdagen anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
uitlokken anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen
verkwikken aufmuntern; ermuntern abkühlen; auffrischen; aufmöbeln; erfrischen; sich erholen
vooruitschoppen anregen; ermuntern; stimulieren
vrolijker worden aufmuntern; ermuntern

Wiktionary: ermuntern

ermuntern
verb
  1. moed inspreken
  2. opmonteren, animeren

Cross Translation:
FromToVia
ermuntern accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen encouragerinciter à avoir du courage.

Traducciones relacionadas de ermuntern