Inglés

Traducciones detalladas de leg de inglés a neerlandés

leg:

leg [the ~] sustantivo

  1. the leg (foot)
    de voet; de poot
    • voet [de ~ (m)] sustantivo
    • poot [de ~ (m)] sustantivo
  2. the leg (chassis; stand; support)
    de voet; het onderstel; de staander; de poot
  3. the leg
    het been
    • been [het ~] sustantivo
  4. the leg (limb; bone)
    de ledemaat; het been
  5. the leg (knuckle; bone)
    de kluif
    • kluif [de ~] sustantivo

Translation Matrix for leg:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
been bone; leg; limb
kluif bone; knuckle; leg
ledemaat bone; leg; limb limb; part of the body
onderstel chassis; leg; stand; support bogie; chassis; landing gear; undercarriage
poot chassis; foot; leg; stand; support faggot; fagot; gay; hand; palm; paw; queer; sissy
staander chassis; leg; stand; support
voet chassis; foot; leg; stand; support bone of the foot; foot; human foot; pes
- branch; peg; pegleg; ramification; stage; wooden leg
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
- shank

Palabras relacionadas con "leg":


Sinónimos de "leg":


Definiciones relacionadas de "leg":

  1. a section or portion of a journey or course1
  2. (nautical) the distance traveled by a sailing vessel on a single tack1
  3. a cloth covering consisting of the part of a pair of trousers that covers a person's leg1
  4. one of the supports for a piece of furniture1
  5. a prosthesis that replaces a missing leg1
  6. a human limb; commonly used to refer to a whole limb but technically only the part of the limb between the knee and ankle1
  7. a structure in animals that is similar to a human leg and used for locomotion1
  8. the limb of an animal used for food1
  9. a part of a forked or branching shape1

Wiktionary: leg

leg
noun
  1. lower limb from groin to ankle
leg
noun
  1. (m): ledemaat van een dier

Cross Translation:
FromToVia
leg hengel; staf; stok canne — Nom générique donner à plusieurs espèces de roseaux, tels que le roseau commun, la canne d’Inde, la canne odorante, le bambou, etc.
leg been jambe — Membre inférieur.

Traducciones relacionadas de leg



Neerlandés

Traducciones detalladas de leg de neerlandés a inglés

leg:

leg [de ~ (m)] sustantivo

  1. de leg
    the laying

Translation Matrix for leg:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
laying leg aanleggingen
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
laying gestrekt; languit; languit liggend; liggend; uitgestrekt

Palabras relacionadas con "leg":


leggen:

leggen verbo (leg, legt, legde, legden, gelegd)

  1. leggen (deponeren; plaatsen; zetten; )
    to lay; to place; to deposit; laydown; to set; to situate; to put down; to set down; to station
    • lay verbo (lays, laid, laying)
    • place verbo (places, placed, placing)
    • deposit verbo (deposits, deposited, depositing)
    • laydown verbo
    • set verbo (sets, set, setting)
    • situate verbo (situates, situated, situating)
    • put down verbo (puts down, put down, putting down)
    • set down verbo (sets down, set down, setting down)
    • station verbo (stations, stationed, stationing)
  2. leggen (zetten; plaatsen)
    to put; to lay; to place
    • put verbo (puts, put, putting)
    • lay verbo (lays, laid, laying)
    • place verbo (places, placed, placing)
  3. leggen (neerleggen; plaatsen; deponeren; wegleggen)
    to lay; to put down; to put; to place
    • lay verbo (lays, laid, laying)
    • put down verbo (puts down, put down, putting down)
    • put verbo (puts, put, putting)
    • place verbo (places, placed, placing)
  4. leggen (deponeren)
    to put
    • put verbo (puts, put, putting)

Conjugaciones de leggen:

o.t.t.
  1. leg
  2. legt
  3. legt
  4. leggen
  5. leggen
  6. leggen
o.v.t.
  1. legde
  2. legde
  3. legde
  4. legden
  5. legden
  6. legden
v.t.t.
  1. heb gelegd
  2. hebt gelegd
  3. heeft gelegd
  4. hebben gelegd
  5. hebben gelegd
  6. hebben gelegd
v.v.t.
  1. had gelegd
  2. had gelegd
  3. had gelegd
  4. hadden gelegd
  5. hadden gelegd
  6. hadden gelegd
o.t.t.t.
  1. zal leggen
  2. zult leggen
  3. zal leggen
  4. zullen leggen
  5. zullen leggen
  6. zullen leggen
o.v.t.t.
  1. zou leggen
  2. zou leggen
  3. zou leggen
  4. zouden leggen
  5. zouden leggen
  6. zouden leggen
en verder
  1. ben gelegd
  2. bent gelegd
  3. is gelegd
  4. zijn gelegd
  5. zijn gelegd
  6. zijn gelegd
diversen
  1. leg!
  2. legt!
  3. gelegd
  4. leggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

leggen [het ~] sustantivo

  1. het leggen (werk neerleggen; ophouden met)
    the laying work down; the laying work aside

Translation Matrix for leggen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
deposit aanbetaling; afzetsel; belegging; bezinksel; deposito; depot; drab; droesem; geldbelegging; grondsop; grondsoppen; inleg; investering; kit; kleefstof; lijm; minimum inleg; plak; plaksel; residu; sediment; statiegeld; storting; zetsel
laying work aside leggen; ophouden met; werk neerleggen
laying work down leggen; ophouden met; werk neerleggen
place gebied; gewest; gouw; hoek; landstreek; locatie; navigatieplaats; oord; plaats; plek; regio; stekkie; streek
set accumulatie; bende; benoemde set; bepaalde hoeveelheid; concours; groep; groep van twee of meer; hoop; kliek; koppel; manche; onderonsje; partij; pot; samenscholing; set; span; stel; strijd; troep; wedstrijd
station standoord; station
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
deposit deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten aanbetalen; bijstorten; deponeren; geld overmaken; in bewaring geven; neerleggen; op rekening storten; overboeken; overschrijven; overzenden; storten
lay deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen
laydown deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
place deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten aanbrengen; aanleggen; bijzetten; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; installeren; monteren en aansluiten; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; situeren; zetten; zich afspelen
put deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen; zetten bijzetten; neerzetten; plaatsen; situeren; zetten; zich afspelen
put down deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten afzetten; bijzetten; laten uitstappen; neerzetten; plaatsen; zetten
set deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten gelijkzetten; initiëren; inklinken; onder water gaan; ondergaan; op gang brengen; plaatsen; situeren; stijf worden; stremmen; synchroniseren; zich afspelen; zinken
set down deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten boekstaven; te boek stellen
situate deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten bijzetten; neerzetten; plaatsen; positioneren; situeren; zetten; zich afspelen
station deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; zich afspelen
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
set star; strak; strakgespannen; verstard
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
put gelegd
set down gedocumenteerd; vastgelegd

Palabras relacionadas con "leggen":


Definiciones relacionadas de "leggen":

  1. zó plaatsen dat het plat ligt2
    • ik leg het boek op tafel2

Wiktionary: leggen

leggen
verb
  1. doen liggen
leggen
verb
  1. to produce an egg
  2. to deposit an egg
  3. to place something down in a position of rest
  4. to lay carpet
  5. to place something somewhere

Cross Translation:
FromToVia
leggen accentuate; emphasize; put the stress on; highlight; underline accentuermarquer d’un accent.
leggen apply; employ; make use of; use; turn to account; put on; lay down; place; put; put down; lay; set; practice; administer; attach; put onto; add; append; assign; paste appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
leggen lay; put to bed coucher — Coucher quelqu’un
leggen put; put on; apply; lay down; place; put down; lay; set; insert; put away; put in; stow; enclose; introduce mettreplacer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
leggen ask poserplacer, mettre sur quelque chose.
leggen locate; situate; cause; cause to take place; hold; organize; provoke; stage; position; set; identify; spot situerplacer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.