Español

Traducciones detalladas de anudar de español a neerlandés

anudar:

anudar verbo

  1. anudar (tentar)
    verleiden; lokken; aanlokken; weglokken; meelokken; voortlokken; verlokken
    • verleiden verbo (verleid, verleidt, verleidde, verleidden, verleid)
    • lokken verbo (lok, lokt, lokte, lokten, gelokt)
    • aanlokken verbo (lok aan, lokt aan, lokte aan, lokten aan, aangelokt)
    • weglokken verbo (lok weg, lokt weg, lokte weg, lokten weg, weggelokt)
    • meelokken verbo (lok mee, lokt mee, lokte mee, lokten mee, meegelokt)
    • voortlokken verbo (lok voort, lokt voort, lokte voort, lokten voort, voortgelokt)
    • verlokken verbo (verlok, verlokt, verlokte, verlokten, verlokt)
  2. anudar (ligar; atar)
    vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden; strikken
    • vastknopen verbo (knoop vast, knoopt vast, knoopte vast, knoopten vast, vastgeknoopt)
    • aan elkaar knopen verbo (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
    • knopen verbo (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
    • strikken verbo (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)
  3. anudar (atar; colocar; desatar; )
    dichtbinden; toebinden
    • dichtbinden verbo (bind dicht, bindt dicht, bond dicht, bonden dicht, dichtgebonden)
    • toebinden verbo (bind toe, bindt toe, bond toe, bonden toe, toegebonden)

Conjugaciones de anudar:

presente
  1. anudo
  2. anudas
  3. anuda
  4. anudamos
  5. anudáis
  6. anudan
imperfecto
  1. anudaba
  2. anudabas
  3. anudaba
  4. anudábamos
  5. anudabais
  6. anudaban
indefinido
  1. anudé
  2. anudaste
  3. anudó
  4. anudamos
  5. anudasteis
  6. anudaron
fut. de ind.
  1. anudaré
  2. anudarás
  3. anudará
  4. anudaremos
  5. anudaréis
  6. anudarán
condic.
  1. anudaría
  2. anudarías
  3. anudaría
  4. anudaríamos
  5. anudaríais
  6. anudarían
pres. de subj.
  1. que anude
  2. que anudes
  3. que anude
  4. que anudemos
  5. que anudéis
  6. que anuden
imp. de subj.
  1. que anudara
  2. que anudaras
  3. que anudara
  4. que anudáramos
  5. que anudarais
  6. que anudaran
miscelánea
  1. ¡anuda!
  2. ¡anudad!
  3. ¡no anudes!
  4. ¡no anudéis!
  5. anudado
  6. anudando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

anudar [el ~] sustantivo

  1. el anudar
    het knopen
  2. el anudar (atar)
    aanknopen

Translation Matrix for anudar:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aanknopen anudar; atar
knopen anudar
lokken atraer; seducir; tentar
verleiden atraer; seducir; tentar
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aan elkaar binden anudar; atar; ligar abotonar; abrochar; atar; encordar
aan elkaar knopen anudar; atar; ligar abotonar; abrochar
aanknopen abordar; abrir; aumentar; calzar; colocar; comenzar; concernir; empezar; enlazar; entablar; inaugurar; iniciar; instalar; lanzar; marcharse; montar; poner en marcha; trabar conversación
aanlokken anudar; tentar
dichtbinden abrochar; amarrar; anudar; atar; colocar; desatar; desligar cerrar
knopen anudar; atar; ligar abotonar; abrochar; agarrotar; amarrar; amordazar; atar; encordar
lokken anudar; tentar atraer; seducir
meelokken anudar; tentar
strikken anudar; atar; ligar agarrotar; amarrar; amordazar; atar; hacer caer en la trampa
toebinden abrochar; amarrar; anudar; atar; colocar; desatar; desligar cerrar
vastknopen anudar; atar; ligar
verleiden anudar; tentar encantar; seducir; tentar
verlokken anudar; tentar
voortlokken anudar; tentar
weglokken anudar; tentar
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
verlokken hacer la corta

Sinónimos de "anudar":


Wiktionary: anudar

anudar
verb
  1. een vastzittende lus in een koord, draad of touw maken

Cross Translation:
FromToVia
anudar dichtknopen; aaneenknopen; knopen knot — form into a knot; tie with knot(s)
anudar knopen; samenknopen verknoten — (transitiv) durch einen Knoten verbinden, anbinden
anudar aanknopen; aanbinden; meren; onderbinden; tuigeren; vastbinden; vastleggen lierserrer avec une corde ou avec toute autre chose flexible.
anudar knopen; aanknopen; aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.