Español

Traducciones detalladas de atravesar de español a neerlandés

atravesar:

atravesar verbo

  1. atravesar (pasar; cruzar)
    overgaan
    • overgaan verbo (ga over, gaat over, ging over, gingen over, overgegaan)
  2. atravesar (cruzar)
    oversteken
    • oversteken verbo (steek over, steekt over, stak over, staken over, overgestoken)
  3. atravesar (cruzar)
    dwars oversteken
    • dwars oversteken verbo (steek dwars over, steekt dwars over, stak dwars over, staken dwars over, dwars overgestoken)
  4. atravesar (romperse; despegar; hacer carrera)
    doorbreken
    • doorbreken verbo (breek door, breekt door, brak door, braken door, doorgebroken)
  5. atravesar
    doorvaren
    • doorvaren verbo (vaar door, vaart door, voer door, voeren door, doorgevaard)
  6. atravesar (recorrer; pasar por; pasear por)
    reizen door; doorheen reizen
  7. atravesar (partir; cortar; hendir; )
    kloven; klieven; doormidden hakken; doorklieven; doorhakken; doorhouwen; in tweeën houwen
    • kloven verbo (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • klieven verbo (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)
    • doorklieven verbo (klief door, klieft door, kliefde door, kliefden door, doorgekliefd)
    • doorhakken verbo (hak door, hakt door, hakte door, hakten door, doorgehakt)
    • doorhouwen verbo (houw door, houwt door, houwde door, houwden door, doorgehouwd)

Conjugaciones de atravesar:

presente
  1. atraveso
  2. atravesas
  3. atravesa
  4. atravesamos
  5. atravesáis
  6. atravesan
imperfecto
  1. atravesaba
  2. atravesabas
  3. atravesaba
  4. atravesábamos
  5. atravesabais
  6. atravesaban
indefinido
  1. atravesé
  2. atravesaste
  3. atravesó
  4. atravesamos
  5. atravesasteis
  6. atravesaron
fut. de ind.
  1. atravesaré
  2. atravesarás
  3. atravesará
  4. atravesaremos
  5. atravesaréis
  6. atravesarán
condic.
  1. atravesaría
  2. atravesarías
  3. atravesaría
  4. atravesaríamos
  5. atravesaríais
  6. atravesarían
pres. de subj.
  1. que atravese
  2. que atraveses
  3. que atravese
  4. que atravesemos
  5. que atraveséis
  6. que atravesen
imp. de subj.
  1. que atravesara
  2. que atravesaras
  3. que atravesara
  4. que atravesáramos
  5. que atravesarais
  6. que atravesaran
miscelánea
  1. ¡atravesa!
  2. ¡atravesad!
  3. ¡no atraveses!
  4. ¡no atraveséis!
  5. atravesado
  6. atravesando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

atravesar [el ~] sustantivo

  1. el atravesar (cruzar)
    het overlopen; het oversteken

Translation Matrix for atravesar:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
doorbreken avance; desbloqueo; ruptura
kloven abismos
overlopen atravesar; cruzar
oversteken atravesar; cruzar
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
doorbreken atravesar; despegar; hacer carrera; romperse
doorhakken atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
doorheen reizen atravesar; pasar por; pasear por; recorrer
doorhouwen atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
doorklieven atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
doormidden hakken atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
doorvaren atravesar
dwars oversteken atravesar; cruzar
in tweeën houwen atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
klieven atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar hacer pedazos
kloven atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar hacer pedazos
overgaan atravesar; cruzar; pasar hacer sonar; sonar
overspannen apretar; ceñir
oversteken atravesar; cruzar
reizen door atravesar; pasar por; pasear por; recorrer
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
overspannen agotado; agotado por exceso de trabajo; atravesar; con extrema fatiga; desmedido; dramático; estresado; exagerado; exaltado; excesivo; exorbitante; extenuado; extravagante; sobreexcitado; teatral agotado; atravesado; estresado; exaltado; extenuado; sobreexcitado
overwerkt agotado; agotado por exceso de trabajo; atravesar; con extrema fatiga; desmedido; dramático; estresado; exagerado; exaltado; excesivo; exorbitante; extenuado; extravagante; sobreexcitado; teatral
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
overgaan timbre

Sinónimos de "atravesar":


Wiktionary: atravesar

atravesar
verb
  1. ter dood brengen door doorboring met een spies

Cross Translation:
FromToVia
atravesar oversteken cross — go from one side of something to the other
atravesar verdelen cut — to intersect dividing into half
atravesar overzetten übersetzen — (intransitiv) mit einer Fähre von einem Gewässerufer zum anderen fahren
atravesar afbreken; slopen; neerhalen; kappen; vellen; neervellen; wippen; afhakken; afhouwen; afkappen; omhakken; deprimeren; neerdrukken; neerslachtig maken; terneerdrukken; delven; opduikelen; opgraven; rooien; uitgraven; winnen; uitputten; putten uit; omkappen; slachten; afslachten; fnuiken; verzwakken; bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren; neerkomen; doden; doodmaken; ombrengen; doodschieten; fusilleren; de moed ontnemen; ontmoedigen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door; bedaren; geruststellen; kalmeren; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen abattre — Traductions à trier suivant le sens
atravesar doorkruisen; rijden door; doorlezen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door parcourirtraverser un espace en divers sens.
atravesar bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren; overgaan; oversteken; te boven gaan; overtreffen; uitblinken; uitmunten; voorbijstreven surmontermonter au-dessus.

Traducciones relacionadas de atravesar