Español

Traducciones detalladas de liquidar de español a neerlandés

liquidar:

liquidar [el ~] sustantivo

  1. el liquidar (venta pública; lonja; venta de liquidación; vendedores)
    de veiling; de auctie; de verkoping; verkoping per opbod
  2. el liquidar (pago; desembolso)
    betalen; het dokken; voldoen
  3. el liquidar (subasta; subastas)
    het veilinggebouw

liquidar verbo

  1. liquidar (suprimir)
    opheffen; opdoeken
    • opheffen verbo (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • opdoeken verbo (doek op, doekt op, doekte op, doekten op, opgedoekt)
  2. liquidar (pagar posteriormente; solventar; saldar; arreglar; remunerar)
    aanzuiveren; nabetalen
    • aanzuiveren verbo (zuiver aan, zuivert aan, zuiverde aan, zuiverden aan, aangezuiverd)
    • nabetalen verbo (betaal na, betaalt na, betaalde na, betaalden na, nabetaald)
  3. liquidar (eliminar; extinguir; destruir; aniquilar)
    liquideren; uitroeien
    • liquideren verbo (liquideer, liquideert, liquideerde, liquideerden, geliquideerd)
    • uitroeien verbo (roei uit, roeit uit, roeide uit, roeiden uit, uitgeroeid)
  4. liquidar (eliminar)
    liquideren; afmaken; uit de weg ruimen; koudmaken
    • liquideren verbo (liquideer, liquideert, liquideerde, liquideerden, geliquideerd)
    • afmaken verbo (maak af, maakt af, maakte af, maakten af, afgemaakt)
    • uit de weg ruimen verbo (ruim uit de weg, ruimt uit de weg, ruimde uit de weg, ruimden uit de weg, uit de weg geruimd)
    • koudmaken verbo
  5. liquidar (saldar)
    uitverkopen
    • uitverkopen verbo (verkoop uit, verkoopt uit, verkocht uit, verkochten uit, uitverkocht)

Conjugaciones de liquidar:

presente
  1. liquido
  2. liquidas
  3. liquida
  4. liquidamos
  5. liquidáis
  6. liquidan
imperfecto
  1. liquidaba
  2. liquidabas
  3. liquidaba
  4. liquidábamos
  5. liquidabais
  6. liquidaban
indefinido
  1. liquidé
  2. liquidaste
  3. liquidó
  4. liquidamos
  5. liquidasteis
  6. liquidaron
fut. de ind.
  1. liquidaré
  2. liquidarás
  3. liquidará
  4. liquidaremos
  5. liquidaréis
  6. liquidarán
condic.
  1. liquidaría
  2. liquidarías
  3. liquidaría
  4. liquidaríamos
  5. liquidaríais
  6. liquidarían
pres. de subj.
  1. que liquide
  2. que liquides
  3. que liquide
  4. que liquidemos
  5. que liquidéis
  6. que liquiden
imp. de subj.
  1. que liquidara
  2. que liquidaras
  3. que liquidara
  4. que liquidáramos
  5. que liquidarais
  6. que liquidaran
miscelánea
  1. ¡liquida!
  2. ¡liquidad!
  3. ¡no liquides!
  4. ¡no liquidéis!
  5. liquidado
  6. liquidando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for liquidar:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afmaken acabar; carnicería; degüello; matanza; terminar
auctie liquidar; lonja; vendedores; venta de liquidación; venta pública
betalen desembolso; liquidar; pago
dokken desembolso; liquidar; pago
opheffen abolición; anular; cancelación; cierre; desdecirse; liquidación; revocar
uitverkopen rebajas
veiling liquidar; lonja; vendedores; venta de liquidación; venta pública venta en subasta
veilinggebouw liquidar; subasta; subastas
verkoping liquidar; lonja; vendedores; venta de liquidación; venta pública
verkoping per opbod liquidar; lonja; vendedores; venta de liquidación; venta pública
voldoen desembolso; liquidar; pago
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanzuiveren arreglar; liquidar; pagar posteriormente; remunerar; saldar; solventar
afmaken eliminar; liquidar acabar; asesinar; complementar; completar; dar fin a; dar muerte a; efectuar; finalizar; interrumpir; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar
betalen abonar honorarios; admitir; arreglar; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; saldar; satisfacer los deseos de una persona
dokken acoplar; admitir; atender; gratificar; pagar; premiar; recompensar; remunerar; retribuir
koudmaken eliminar; liquidar
liquideren aniquilar; destruir; eliminar; extinguir; liquidar dar muerte a; efectuar; interrumpir; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar
nabetalen arreglar; liquidar; pagar posteriormente; remunerar; saldar; solventar
opdoeken liquidar; suprimir
opheffen liquidar; suprimir alzar; anular; cancelar; derretirse; descomponer; disipar; disociar; disolver; disolverse; elevar; interrumpir; levantar; quebrar; rescindir; romper; separar; subir; timar
uit de weg ruimen eliminar; liquidar
uitroeien aniquilar; destruir; eliminar; extinguir; liquidar borrar; derribar; erradicar; exterminar; extinguir; extirpar; hacer desaparecer
uitverkopen liquidar; saldar
voldoen abonar una factura; arreglar; bastar; pagar; saldar

Sinónimos de "liquidar":


Wiktionary: liquidar

liquidar
verb
  1. afwikkelen, verrekenen
  2. iets uitverkopen

Cross Translation:
FromToVia
liquidar afwikkelen; liquideren; opheffen; solveren liquider — Régler définitivement une affaire en cours
liquidar afgelasten; annuleren; ontbinden; tenietdoen; terugnemen; afwikkelen; liquideren; opheffen; solveren; doorhalen; doorstrepen; een streep halen door; schrappen; afschaffen; elimineren; opdoeken; uitmaken; verwijderen; wegdoen; uitroeien; verdelgen supprimer — Traductions à trier suivant le sens

Traducciones relacionadas de liquidar